Hoofdstuk 6 - Paragraaf 6.1 T/m 6.13 Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van ‘leren/learning’?

A

Een relatief duurzame verandering in gedrag, dat wordt veroorzaakt door ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is ‘nonassociative learning’?

A

Wanneer je anders reageert op een stimulus of gebeurtenis omdat je er herhaaldelijk aan blootgesteld bent.

Er zijn 2 vormen van:
- Habituation
- Sensitization

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is ‘associative learning’?

A

Het linken van twee stimuli of gebeurtenissen doordat ze vlak na elkaar komen.

Er zijn twee soorten:
- Classical conditioning/Pavlovian conditioning
- Operant conditioning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is ‘social learning’?

A

Het leren veranderen van gedrag door instructie van een ander, of doordat je het een ander ziet doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is ‘Habituation’?

A

Wanneer je verminderd gaat reageren bij herhaalde blootstelling aan een stimulus.

(Verschil met ‘sensory adaptation’ = dat je bij habituation de stimulus niet eens meer opvalt, bij sensory adaptation valt het je wel op, maar leer je dat het niet belangrijk is om er op te reageren.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is ‘dishabituation’?

A

Een toename in reactie doordat er een kleine verandering is in de stimuli die eerder als gewenning werd ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is ‘sensitization’?

A

Wanneer je sterker gaat reageren bij blootstelling aan een stimulus.

(Steeds op de zelfde plek worden geslagen, je lichaam wordt gevoeliger voor de pijn na herhaalde klappen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat heeft Eric Kandel uitgevonden?

A

Dat er bij habituation een vermindering in neurotransmitters plaatsvind, en bij sensitization een vermeerdering van neurotransmitters plaatsvind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke twee vormen van ‘associative learning’ zijn er?

A
  • Classical conditioning/Pavlovian conditioning
  • Operant conditioning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is ‘classical conditioning’?

A

Een vorm van associatief leren waarbij een neutrale stimulus een reactie uitlokt wanneer deze wordt geassocieerd met een stimulus die die reactie al veroorzaakt.

(Hond die kwijlt bij het horen opengaan van een verpakking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar is Ivan Pavlov bekend van?

A

Hij was een fysioloog die het spijsverteringsstelsel bestudeerde. Hij was geïnteresseerd in het speekselreflex, wat hij bij honden testte.
Op een bepaald moment begonnen honden al te kwijlen voor ze eten kregen, waarnaar hij onderzoek deed wat leidde tot het ontdekken van ‘classical conditioning’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de UR (unconditioned response)?

A

Een reactie die niet geleerd hoeft te worden, zoals een reflex.

(Kwijlen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de US (unconditioned stimulus)?

A

Een stimulus die een reactie uitlokt, zoals een reflex, zonder dat dit vooraf is geleerd.

(Eten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de CS (conditioned stimulus)

A

Een stimulus die pas een reactie uitlokt nadat het leren heeft plaatsgevonden.

(Het woord ‘zit’ naar heen hond roepen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de CR (conditioned response)

A

Een reactie op een geconditioneerde stimulus; een reactie die is geleerd.

(Dat een hond gaat zitten, wanneer er ‘zit’ wordt geroepen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is ‘acquisition’?

A

De geleidelijke vorming van een associatie tussen de CS en US.

(Een hond die telkens als hij een metronoom hoort, daarna eten aangeboden krijgt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is ‘extinction’?

A

Een proces waarbij de CR verzwakt wanneer de CS wordt herhaald zonder de US.

(Wanneer de hond de metronoom hoort, zonder dat het eten aan wordt geboden, en hierdoor leert dat deze koppeling niet meer klopt. Hij stopt dan met kwijlen bij het horen van de metronoom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is ‘spontaneous recovery’?

A

Wanneer een eerder uitgedoofde CR opnieuw de kop opsteekt na de presentatie van de CS.

(Een hond hoort een dag later de metronoom zonder dat er eten wordt aangeboden, en begint hierdoor toch weer te kwijlen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het ‘Rescoria-Wagner model’?

A

Een cognitief model van klassieke conditionering. Het stelt dat leren wordt bepaald door de mate waarin een US onverwacht of verrassend is.

(Stel je voor dat je een hond hebt die leert dat elke keer als je een belletje rinkelt, er eten komt. Op een dag, als je het belletje rinkelt, geef je geen eten. De hond zal verrast zijn omdat hij gewend is dat er altijd eten komt wanneer het belletje rinkelt. Dit is een voorbeeld van het Rescoria-Wagner model. Het zegt eigenlijk dat als iets onverwachts gebeurt, zoals het belletje dat geen eten aangeeft, je leert en je verwachtingen verandert. Dus, de hond leert dat het belletje niet altijd betekent dat er eten komt.)

20
Q

Wat is een ‘positive prediction error’?

A

Een voorspellingsfout, waarbij er iets wordt toegevoegd wat niet werd verwacht, die de associatie tussen de CS en de US versterkt.

21
Q

Wat is een ‘negative prediction error’?

A

Een voorspellingsfout, waarbij er een afwezigheid is van iets wat wel werd verwacht, die de associatie tussen de CS en de US verzwakt.

22
Q

Wat is ‘stimulus generalization’?

A

Leren dat plaatsvindt wanneer stimuli wel vergelijkbaar, maar niet identiek zijn aan de CS, de CR produceren.

(Een hond die bij het horen van een 1000-hertz piep, aangeleerd wordt om te kwijlen zal dit ook doen bij een 900-hertz piep. De toonhoogte is vergelijkbaar, dus gaat de hond kwijlen)

23
Q

Wat is ‘stimulus discrimination’?

A

Leren doormiddel van onderscheidt tussen twee soortgelijke stimuli, als de ene consistent wordt geassocieerd met de US en de andere niet.

(Twee groene planten waarvan er een haar heeft en de ander niet. Telkens als je die met haar op eet wordt je ziek, en bij die zonder haar niet. De stimuli is soortgelijk, maar de US niet.)

24
Q

Wat is ‘second-hand-conditioning’?

A

Wanneer de CR’s kunnen worden geleerd zonder dat de leerling de CS ooit met de oorspronkelijke US associeert.

(Een toon die klinkt, waarnaar er vlees wordt getoond, zodat de toon vervolgens genoeg is om kwijl op te wekken. Even later wordt er na de toon een zwart vierkant getoond, waarbij het vlees niet meer getoond werd. Het tonen van alleen het zwarte vierkant is uiteindelijk genoeg om kwijl op te wekken.)

25
Q

Wat is ‘operant/instrumental conditioning’?

A

Bij operant conditioning leert een dier voorspellende associaties tussen een actie en de gevolgen ervan, die bepalend zijn voor de waarschijnlijkheid dat die actie wordt herhaald. Hierbij is het dus afhankelijk van dat het dier een actie onderneemt die tot een gevolg leid.

(Beloningen of straffen worden hier vaak opgelegd. Jij roept ‘zit’, de hond gaat zitten, dan krijgt hij een snoepje. Dit zorgt ervoor dat het gedrag gaat herhalen.)

26
Q

Wat is de ‘law of effect’?

A

Thorndike’s leertheorie: elk gedrag dat tot een bevredigende stand van zaken leidt, zal waarschijnlijk opnieuw voorkomen. Elk gedrag dat tot een vervelende stand van zaken leidt, zal zich minder snel opnieuw voordoen.
De waarschijnlijkheid dat bepaald gedrag zich voordoet, wordt beïnvloed door de gevolgen ervan.

27
Q

Wat is ‘behaviorism’?

A

Zo heeft Watson de leerrichting genoemd waarbij er waarneembaar gedrag wordt veroorzaakt omgevingsinvloeden

28
Q

Wat is een ‘reinforcer’?

A

Een stimulus die volgt op een reactie en de kans vergroot dat de reactie wordt herhaald.

(Studeren leidt tot een goed cijfer, dus ga je voor een toets vaker leren)

29
Q

Wat is de ‘operant chamber’?

A

De kooi waar Skinner zijn duiven en ratten in testte, waarbij hij alleen hoefde te observeren.

30
Q

Wat is ‘positive reinforcement’?

A

Het toedienen van een stimulus om de kans op herhaling van bepaald gedrag te vergroten.

(Eten geven wanneer een rat bepaald gedrag vertoont)

31
Q

Wat is ‘negative reinforcement’?

A

Het verwijderen van een onaangename stimulus om de kans op herhaling van gedrag te vergroten.

(Het weghalen van een schok, wanneer een rat het juiste gedrag vertoont)

32
Q

Wat is ‘positive punishment’?

A

Het toedienen van een stimulus om de kans op herhaling van bepaald gedrag te verkleinen.

(Het toedienen van een schok wanneer een rat iets fout doet)

33
Q

Wat is ‘negative punishment’?

A

Het verwijderen van een stimulus om de kans op herhaling van bepaald gedrag te verkleinen.

(Geen eten geven wanneer de rat iets fout doet)

34
Q

Wat is ‘shaping’?

A

Een proces van operante conditionering; het gaat om het versterken van gedrag dat steeds meer op het gewenste gedrag lijkt.

35
Q

Wat zijn ‘primary reinforcers’?

A

Stimuli die noodzakelijk zijn voor overleven vanuit biologisch aspect.

36
Q

Wat zijn ‘secondary reinforcers’?

A

Alle overige stimuli die niet noodzakelijk zijn vanuit biologisch aspect.

37
Q

Wat is het ‘Premack principle’?

A

Een meer gewaardeerde activiteit die kan worden gebruikt om een minder gewaardeerde activiteit te versterken.

(Eerst je groentes opeten, daarna krijg je een toetje.)

38
Q

Wat is ‘temporal discounting’?

A

De neiging om de subjectieve waarde van een beloning buiten beschouwing te laten wanneer deze met vertraging wordt aangegeven.

(Nu 10 euro, of over een jaar 20 euro. Velen zullen voor nu 10 euro kiezen, ondanks ze weten dat 20 euro meer is.)

39
Q

Wat is ‘continuous reinforcement’?

A

Een vorm van leren waarbij gedrag elke keer dat het zich voordoet wordt versterkt.

(Elke keer een compliment krijgen als je er leuk uit ziet, zo ga je steeds meer je best doen om er leuk uit te zien.)

40
Q

Wat is ‘partial reinforcement’?

A

Een vorm van leren waarbij gedrag met tussenpozen wordt versterkt.

(1 op de 5 keer dat je er leuk uit ziet, wordt er een compliment gegeven.)

41
Q

Wat is een ‘fixed interval (FI) schedule’?

A

Wanneer er versterking wordt gegeven nadat een bepaalde tijd is verstreken.

(Je kat is gewend aan 2x per dag op dezelfde tijdstippen eten te krijgen, hij zal miauwen wanneer er een bepaalde tijd is verstreken en hij nogsteeds geen eten heeft)

42
Q

Wat is een ‘variable interval (VI) schedule’?

A

Wanneer er versterking wordt gegeven na het verstrijken van de tijd, maar de tijd is niet regelmatig. Hoewel je weet dat je uiteindelijk versterkt zult worden, kun je niet voorspellen wanneer dit zal gebeuren.

(Je weet dat je een appje terugkrijgt van die ene vriend, maar je weet niet wanneer)

43
Q

Wat is een ‘fixed radio (FR) schedule’?

A

Wanneer bekrachtiging wordt gegeven nadat er een bepaald aantal reacties is gegeven.

(Één gratis pizza nadat je er 10 hebt gekocht, hoe meer je doet, hoe meer je krijgt)

44
Q

Wat is een ‘variable ratio (VR) schedule’?

A

Wanneer bekrachtiging wordt gegeven na een onvoorspelbaar aantal reacties.

(Gokautomaten; je stopt er veel geld in, en weet dat er een kans is op prijs maar weet niet of jij die zult krijgen en wanneer)

45
Q

Wat is ‘partial-reinforcement extinction effect’?

A

De grotere volharding van gedrag onder gedeeltelijke bekrachtiging dan onder continue bekrachtiging.

(Eerst kreeg je altijd een koekje als je je kamer opruimde, nu nog maar soms. Dus stop je er mee)