Hoofdstuk 9 Groepsprocessen Flashcards

1
Q

wat is een groep?

A

twee of meer mensen die met elkaar interacteren en die onderling van elkaar afhankelijk zijn in dde zin dat hun behoeften en doelstellingen ervoor zorgen dat ze elkaar beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarom sluiten mensen zich aan bij een groep?

A
  • need to belong = behoefte van mensen om te worden geaccepteerd en deel uit te maken van groepen.
  • theorie van optimaal onderscheidend vermogen = stelt dat individuen inclussie en differentiatie willen, waaraan ze kunnen voldoen door zich aan te sluiten bij redelijk inclusieve, optimaal verschillende groepen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

functionele rollen?

A

gaan over de gemeenschappelijke verwachtingen in een groep over hoe leden zich horen te gedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

4 (5) fasen van groepsontwikkeling

Tuckman en Jensen, 1977

A
  • Vormfase – gericht op organisatie groep en informatie over elkaar doelen en omgangsvormen
  • Stormfase – opstand en uitingen van irritaties over elkaar en de gang van zaken
  • Normfase – eenheid vormt
  • Prestatiefase – vanuit de eenheid kan de groep presteren en doelen bereiken
  • Afsluitfase – als doelen zijn bereikt verdwijnt groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociale facilitatie

A

wanneer de aanwezigheid van anderen bij makkelijke taken tot betere prestaties leidt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sociale inhibitie

A

wanneer de aanwezigheid van anderen bij moeilijkere taken tot minder prestaties leidt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waarom ervaren we “arousal” door de aanwezigheid van anderen

A
  • evaluatieangst; we worden beoordeeld
  • conflict tussen aandacht voor wat we doen en publiek
  • we worden alerter als er meer mensen aanwezig zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ringelmann effect en social loafing?

(1913)

A

onderzoek met touwtrekapperaat. kracht nam niet toe als mensen werd verteld dat er meer mensen waren.
noemen we social loafing = de neiging van mensen om in aanwezigheid van anderen minder goed te presteren bij eenvoudige taken als niemand hun individuele prestatie goed kan beoordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe kun je social loafing voorkomen?

A
  • zorg dat je aan een leuke taak werkt (intrinsieke motivatie)
  • groepscohesie (hechte groep geeft kleinere kans op laofing)
  • identificeerbare bijdrage (duidelijk wie wat doet, evaluatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de-individuatie

A

proces waarbij mensen normale beperkingen op gedrag loslaten wanneer ze zich anoniem wanen, wat leidt tot een toename van impulsief en afwijkend gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarom komt ons meest asociale gedrag naar voren in een groep?

de-individuatie

A
  • Verhoging gehoorzaamheid (gehoorzaam aan hun leider)
  • Verhoogt conformiteit (nog meer kijken naar wat anderen doen)
  • Vermindert gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kritieken op Stanford prison experiment?

A
  • Niet ethisch
  • Werving, de bewoording bleek aantrekkelijk te zijn voor mensen bovengemiddeld in agressie, niet representatief (bias)
  • Scenario, demand characteristiscs, participanten hadden een idee over verwachtingen voor hun gedrag.
  • Instructies, Zimbardo gaf expliciete instructies en was dus geen natuurlijk gedrag.
  • Overdrijving, Zimbardo overdreef zijn resultaten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

oplossing van de-individuatie

individuering

A
  • camera’s ophangen, mensen voelen zich minder onzichtbaar
  • spiegels, mensen worden zelfbewust door zichzelf zien.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

procesverlies?

A

het vermogen om een goede beslissing wordt aangetast als we lid worden van een groep. 2 grootste problemen zijn groepsdenken en groepspolarisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

groepsdenken

A

treedt op als groepen beslissing moeten nemen, maar zijn meer bezig met harmonie in de groep dan echte en beslissing nemen. Als dit voorkomt worden slechte beslissingen genomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

oorzaken groepsdenken?

A
  • groepscohesie
  • groepsisolatie
  • directieve leider
  • slechte besluitvormingsprocessen
  • stress
17
Q

oplossingen groepsdenken voorkomen?

A

o Onpartijdig blijven
o Anoniem meningen vragen
o Een advocaat van de duivel aanstellen
o Externe meningen vragen
o Een plan b ontwikkelen

18
Q

pluralistische onwetendheid?

A

mensen denken dat iedereen de situatie op een bepaalde manier interpreteert terwijl dat niet zo is. We durven niet te zeggen dat we het ermee oneens zijn, omdat we denken dat anderen het er wel mee eens zijn, maar iedereen is het er juist ook mee oneens.

19
Q

groepspolarisatie

A

de neiging van groepen om beslissingen te nemen die extremer zijn dan de aanvankelijke neigingen van hun individuele leden.

20
Q

risky en conservative shift?

A
  • risky = als mensen meer risico nemen bij een groepsbeslissing dan individueel
  • conservative = als mensen minder risico nemen.
21
Q

waarom polariseert een groep?

A
  • Informationele invloed – als groep geef je elkaar informatie persuasieve communicatieve verklaring. Door meer informatie word je extremer in je standpunt.
  • Normatieve invloed – sociale vergelijking. We worden extremer omdat de groep dat is. We kunnen gezien worden als een goed groepslid door de polarisatie.
22
Q

contingentietheorie van leiderschap?

A

het idee dat de effectiviteit van leiderschap afhangt van hoe taak- of persoonlijkheidsgericht de leider is.
- Taakgericht = een leider die meer richt op het volbrengen van taken dan op de gevoelens van, en relaties met medewerker.
- Persoonsgericht = een leider die zich primair bezighoudt met de gevoelens van, en relaties met medewerkers.

23
Q

sociaal dilemma?

A

een conflict tussen eigenbelang en groepsbelang, waarbij een gunstige actie voor een individu schadelijk is voor iedereen als de meeste mensen voor eigenbelang kiezen.
We willen onszelf het zo prettig mogelijk maken, maar als iedereen dat doet verpesten we het voor iedereen.

24
Q

hoe zorg je voor meer coöperatie?

bij sociaal dilemma

A
  • voor-wat-hoort-wat strategie = je begint met samenwerken en reageert precies zoals de tegenstander deed.
  • onderhandeling = wanneer partijen duidelijk maken wat ze willen bereiken en proberen de wensen met elkaar te verenigen.
  • integratieve oplossing = oplossing voor conflict waarbij beide partijen compromissen sluiten voor een doel.
25
Q

inter groepsprocessen

A

processen die tussen twee of meer verschillende groepen spelen