Hoofdstuk 7 Attitudes en attitudeverandering: gedachten en gevoelens beïnvloeden Flashcards

1
Q

attitude? en 3 componenten?

A

een evaluatie (of houding) tegenover een attitudeobject. 3 componenten:
- cognitie = welke kennis heb je
- affect = je gevoel
- gedrag = ben je geneigd dit object te benaderen of vermijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

tricompotent attitudemoddel

A

attitudes zijn gebaseerd op verschillende verhoudingen van deze componenten, sommige meer gebaseerd op affect, cognitie en gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar komen attitudes vandaan?

A
  • genetica
  • sociaal leren
  • gedrag
  • ervaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mere exposure effect en overexposure effect?

A
  • mere exposure = blootgesteld worden aan een object kan je mening positiever maken (werkt alleen als eerst neutraal was), dingen worden vertrouwder.
  • overexposure effect = als we iets minder leuk gaan vinden door veel blootstelling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

soorten attitudes en hoe meet je die?

A
  • expliciete = bewust, te omschrijven en dus vragenlijsten.
  • impliciete = onbewust en dus meten met fysiologische maten of IAT.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

attitudetoegankelijkheid?

A

de reactietijd waarin je je attitude kunt weergeven. hoe sneller hoe toegankelijker. hoe toegankelijker een attitude hoe betere voorspelling gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

onderzoek LaPierre 1934?

A

naar restaurants met chinees koppel (discriminatie). maar bij 1 geweigerd, terwijl 92% zei te weigeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

theorie van gepland gedrag?

Ajzen 1985

A

theorie over 3 factoren om gedrag te voorspellen:
- attitude over gedrag (moet specifiek zijn)
- subjectieve normen (wat vinden anderen)
- ingeschatte controle over het gedrag (ervaring dat we kunnen kiezen wat we doen)

deze 3 geven informatie over gedragsintentie end dat voorspelt gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

persuasieve communicatie?

A

een boodschap waarmee je een bepaalde kant van een probleem of onderwerp bepleit met de bedoeling om te overtuigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

yale attitude change approach?

A

strategie om in kaart te brengen hoe mensen van attitude veranderen
- wie zei het
- wat is de boodschao
- wie luistert er naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wie zei het, kenmerk van de bron?

A
  • betrouwbaarheid/geloofwaardigheid en level van expertise
  • aantrekkelijkheid, aantrekkelijke mensen hebben grotere kans om je over te halen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat, kenmerk van de boodschap?

A
  • kwaliteit, slaat de boodschap ergens op
  • in hoeverre brengt de boodschap emoties op
  • identificeerbaar effect
  • heuristisch-systematisch model van overtuigingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wie hoort het, kenmerk van de ontvanger?

A
  • stemming
  • persoonlijke verschillen, sommige mensen meer need for cognition (behoefte dieper na te denken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

elaboration likelihood model?

A

er zijn grofweg 2 routes van informatieverwerking die tot attitudeverandering kunnen leiden.
- centrale route = gecontroleerd nadenken
- perifere route = automatisch nadenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Robert B. Cialdini 6 beïnvloedingsstrategieën?

A
  • wederkerigheid
  • consistentie
  • sympathie
  • schaarste
  • autoriteit
  • sociale bewijskracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wederkerigheid?

A

als we iets krijgen waar we geen recht op hebben krijg je een schuldgevoel dus wil je iets terug doen/

17
Q

consistentie

A

mensen willen logische keuzes maken, als je ergens voor staat wil je je daaraan vasthouden. lowball techniek, voet-tussen-de-deur techniek en deur-in-je-gezicht techniek.

18
Q

sympathie

A

we vinden het fijn om ja te zeggen tegen verzoeken van mensen die we leuk vinden

19
Q

schaarste

A

als iets schaars is wil je het sneller hebben, want dalijk is het op.

20
Q

autoriteit

A

als een expert ons advies geeft zijn we eerder geneigd het te accepteren

21
Q

sociale bewijskracht

A

als veel mensen iets doen gaan anderen het ook doen.

(kameleoneffect)

22
Q

stereotypebedreiging

A

de angst van minderheden om hun stereotype te bevestigen

23
Q

attitude-inentingstechniek

A

hierbij wapen je mensen tegen pogingen om hun attitudes te veranderen door ze van tevoren blootstellen aan kleine doses argumenten tegen die attitudes.

24
Q

reactantietheorie

A

mensen ervaren sterke weerstand als ze het gevoel hebben beperkt te worden in hun vrijheid voor bepaald gedrag. deze weerstand kunnen ze reduceren door het verboden gedrag te vertonen.