Hoofdstuk 9&10 Flashcards
Wat is de basisvolgorde?
Het ‘normale’ volgorde patroon dat een taal volgt; SOV, VSO, etc. Dit gaat ten eerste om mededelende zinnen. In vraagzinnen en imperatieven (bevelen) kan de volgorde verschillen.
Nederlands is SVO? subject - predikaat - object
Wat verstaan we onder de informatiestatus?
Het al dan niet bekend zijn van de informatie vervat in dat zinsdeel in een gegeven situatie.
> kan invloed hebben op de (basis)volgorde, afhankelijk van wat topic en focus in de zin is.
> zin loopt op naar nieuwere informatie
Wat gebeurt er in een discontinue werkwoordscluster?
Wanneer het predicaat in de eindpositie staat en het hulpwerkwoord de plaats van het finiete werkwoord inneemt. Vergelijkbaar met scheidbare werkwoorden zoals “inkopen” waarin een deel blijft staan en het andere niet.
Wat is een extrapositie?
De relatieve zin wordt losgekoppeld van het nominale hoofd en aan het eind van de zin gerealiseerd, zoals in:
“ik heb Gideon een boek gegeven dat ik zelf nog niet gelezen had”
Wat is compositionaliteit in de semantiek?
Het idee dat de betekenis van een zin de optelsom is van de betekenissen van de samenstellende woorden en de syntactische verbanden tussen die woorden.
Hoe heten referenties in taalelementen?
De persoon of zaak waar naar verwezen wordt is de referent, het verband tussen het taalelement en de persoon of zaak, heet de referentie.
Wanneer is iets een specifieke referentie en wanneer niet?
WEL; de spreker verwijst naar een referent die aan hem bekend is
NIET; als je bv vraagt “heeft Zweden een koning of koningin?” > nog niet aan de spreker bekend, geen specifiek persoon in het hoofd
Welke twee soorten referentie kan je onderscheiden binnen de categorie van specifieke referentie?
Definiete referentie: wanneer de spreker aanneemt dat de hoorder weet welke referent hij bedoelt, vaak door het gebruik van DE. ‘Daar loopt DE koning.”
Indefiniete referentie: de spreker presenteert de referent als niet identificeerbaar voor de hoorder > “daar loopt EEN koning/daar lopen koningen”
Welke twee soorten referentie kan je onderscheiden binnen de niet specifieke referentie?
Generieke referentie: wanneer bijvoorbeeld een soort wordt aangeduid, waarbij niet specifiek één onderdeel bedoeld wordt. Zoals in “DE Siberische tijger is bijna uitgestorven”.
Categoriale referentie: een niet nader te geïdentificeerd exemplaar van het soort, dus bv “hoe kan je het beste EEN vreemde taal leren?” willekeurig lid van een soort.
Wat is het verschil tussen deiktisch en anaforisch?
Deiktisch/deixis: jij/ik/etc. Woorden verwijzen vanuit een gemeenschappelijk referentiekader in een gesprekssituatie. De referent is dus bepaald, gaat specifiek over personen.
Anaforisch: verwijzing naar een algemeen talig element, wijst niet naar een specifiek persoon.
Als tijden worden geïnterpreteerd in relatie tot spreekmoment S, welke tempus is dat dan?
De absolute tempus
Hoe noemen we het wanneer een ander moment dan het spreekmoment als referentiepunt wordt gebruikt?
Relatieve tempus
“theo ging naar bed nadat hij de tafel afgeruimd had” > tafel afruimen is hier de relatieve tempus R
“Gisteren om half twaalf ging Laura de auto wassen”
Welk aspect is dit?
Ingressief/inchoatief aspect
Zij ging het doen
“Gisteren om half twaalf was Laura de auto aan het wassen”
Welk aspect is dit?
Progressief aspect
Zij is het aan het doen
Wat is het verschil tussen perfectief en imperfectief?
Perfectief is één afgesloten geheel > “ik kwam binnen”
Imperfectief beschrijft een situatie die in zijn ontwikkeling wordt gepresenteerd