hoofdstuk 8, 9 en 10 Flashcards

1
Q

Crony capitalism (Klaploperskapitalisme):

A

Economische groei die ontstaat door een hechte samenwerking tussen overheid en bedrijven, wat leidt tot speciale belastingvoordelen en voorkeursbehandelingen bij het geven van contracten, vergunningen of subsidies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Predatory state (Roofstaat)

A

Een staat waarin de overheid werkt in het eigenbelang van dominante groepen zoals bureaucraten, het leger of politieke leiders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bureaucratic authoritarianism (Bureaucratisch autoritarisme):

A

Regimes waar bureaucraten de economie onder controle houden en stabiliteit proberen te handhaven, met steun van een militaire regering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Developmental state (Ontwikkelingsstaat)

A

Een staat die sterk ingrijpt in de economie door regels en plannen te maken, en daarbij steunt op een efficiënte bureaucratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Feminism (Feminisme)

A

De theorie en het pleiten voor politieke, economische en sociale gelijkheid van de geslachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Affirmative action (Positieve discriminatie)

A

Beleid dat bedoeld is om de gevolgen van vroegere discriminatie te corrigeren door zich te richten op het aannemen van vrouwen, etnische minderheden en andere groepen die weinig vertegenwoordigd zijn in de bureaucratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Regulatory agency (Regulerend agentschap

A

Een onafhankelijk overheidsinstantie die regels maakt en controleert binnen een bepaald vakgebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Meritocracy (Meritocratie)

A

Een systeem waarin loopbaanontwikkeling en leiderschap zijn gebaseerd op talent, kwalificaties en prestaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ombudsman (Ombudsman)

A

een persoon die is benoemd door een wetgevende macht om klachten van burgers over de overheid of andere organisaties onderzoekt en helpt om oplossingen te vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bureaucracy (Bureaucratie)

A

betekent letterlijk “bestuur door ambtenaren.” In de vergelijkende politiek verwijst het naar de mensen en organisaties die het overheidswerk uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Public administration (Publiek bestuur)

A

De uitvoering van overheidsbeleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Consultative authoritarianism (Consultatief autoritarisme)

A

Het idee dat wetgevende macht in autoritaire regimes door leiders wordt gebruikt om de indruk te wekken dat het regime bereid is te luisteren naar critici en tegenstanders (tot op zekere hoogte).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Co-option (or co-optation) (Coöptatie)

A

Het proces waarbij leiders politieke bewegingen of tegenstanders aanmoedigen om deel uit te maken van het regeringssysteem, waardoor oppositie wordt geneutraliseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gendered institution (Geslachtsgebonden instelling):

A

Een instelling die werkt met regels en gewoontes die, bewust of onbewust, mannen bevoordelen boven vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Elite theory (Elitetheorie)

A

De theorie dat een kleine groep mensen de macht heeft in een samenleving, waarbij ze voordelen hebben door hun rijkdom, leeftijd, ras, geslacht, opleiding, of een combinatie daarvan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Model of representation (Representatiemodel)

A

Een manier om te begrijpen hoe gekozen politici de belangen van hun kiezers en gebieden behartigen.

17
Q

Political class (Politieke klasse)

A

Een groep professionele politici met vergelijkbare achtergronden, interesses en waarden.

18
Q

Strong bicameralism (Sterk bicameralisme)

A

Dit treedt op wanneer de twee kamers meer in balans zijn. Dit komt vaak voor in landen met een federale structuur en een presidentieel systeem, waar beide kamers invloed hebben op wetgeving en besluitvorming. zoals in VS

19
Q

Unicameral and bicameral (Unicameraal en bicameraal):

A

Termen die verwijzen naar het aantal kamers in een wetgevende macht.

20
Q

Recall (Terugroeping)

A

Een volksstemming over de vraag of een gekozen ambtenaar tijdens zijn normale ambtstermijn uit zijn functie moet worden verwijderd.

21
Q

Impeachment (Aanklacht)

A

Het verwijderen uit functie van een zittende president (of andere functionarissen, zoals ministers of rechters) door middel van een stemming in de wetgevende macht.

22
Q

Vote of confidence (Vertrouwensstemming)

A

Een stemming in de wetgevende macht over de vraag of er vertrouwen is in de regering om te regeren. Als verloren, vereist het normaal gesproken het aftreden van de regering.

23
Q

Censure motion (Motie van afkeuring)

A

Een stemming in de wetgevende macht om afkeuring uit te spreken over een regering of een specifiek lid van de regering om een bepaalde reden.

24
Q

Term limits (Ambtstermijnlimieten)

A

Regels die gekozen politici beperken tot een maximaal aantal ambtstermijnen of herverkiezing zonder onderbreking verbieden.

25
Q

Descriptive representation (Beschrijvende representatie)

A

Het idee dat wetgevers eruit moeten zien als de grotere groep mensen die zij vertegenwoordigen, bijvoorbeeld in termen van geslacht, klasse of etniciteit.

26
Q

Collective representation (Collectieve representatie)

A

Het idee dat wetgevers de belangen van alle burgers moeten vertegenwoordigen, en niet alleen die van het gebied waar ze zijn gekozen.

27
Q

Authoritarian executive (Autoritaire uitvoerende macht)

A

Een president of monarch met veel macht, waarbij er weinig regels of politieke beperkingen zijn op wat ze kunnen doen.

28
Q

Cohabitation (Cohabitatie):

A

In semi-presidentiële systemen kan het gebeuren dat de president van één partij is, terwijl het parlement wordt geleid door een andere partij.

29
Q

Semi-presidential executive (Semi-presidentieel uitvoerend orgaan)

A

Een systeem waarin een gekozen president samenwerkt met een benoemde premier, terwijl het parlement apart wordt gekozen.

30
Q

Cabinet (Kabinet)

A

alle ministers een staatssecretarissen

31
Q

Coalition government (Coalitieregering)

A

Een regeling waarin de regering wordt gevormd door een overeenkomst tussen twee of meer politieke partijen, die de overheidsfuncties verdelen.

32
Q

Parliamentary executive (Parlementair uitvoerend orgaan)

A

Een systeem waarin de regering uit het parlement komt, daar deel van blijft, verantwoording aflegt aan het parlement en een meerderheid van de stemmen moet behouden om aan de macht te blijven.

33
Q

Separation of powers (Scheiding der machten):

A

Een regeling waarin de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke machten onderscheiden maar complementair zijn, zodat geen enkele macht alleen kan regeren en zij idealiter samen moeten regeren.

34
Q

Presidential executive (Presidentieel uitvoerend orgaan)

A

Een regeling waarin de uitvoerende macht en de wetgevende macht apart en direct worden gekozen, en ze aparte bevoegdheden en verantwoordelijkheden hebben.

35
Q

Republic (Republiek)

A

Een politiek systeem waarin er is geen monarch is en alle regeringsleiders worden benoemd door het volk of verkozen door vertegenwoordigers

36
Q

Constitutional monarchy (Constitutionele monarchie):

A

Een staat geleid door een monarch, maar waar de politieke macht van de monarch ernstig beperkt is door grondwettelijke regels. Dit staat in contrast met een heersende of absolute monarch.

37
Q

Head of state (Staatshoofd):

A

De ceremonieel leider van een staat, die gekozen, benoemd of – in het geval van monarchen – de positie kan erven.

38
Q

Head of government (Regeringsleider)

A

De gekozen leider van de regering, die aan de macht komt dankzij de steun van mensen die zich aansluiten bij hun partij en ideeën.

39
Q

Leadership / Leiderschap

A

Het vermogen om leiding te geven door anderen te motiveren of inspireren om samen doelen te bereiken, bij voorkeur vrijwillig, maar soms met druk of dwang.