hoofdstuk 15, 16, 17 en 18 Flashcards

1
Q

State capitalism / Staatskapitalisme

A

Een systeem waarin de staat veel controle heeft over de economie en veel taken overneemt die normaal door de vrije markt in een kapitalistisch systeem zouden worden gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Resource curse / Grondstoffen vloek

A

Een situatie waarin een land met veel natuurlijke rijkdommen juist minder economische groei heeft door slecht beleid, veel corruptie en interne conflicten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welfare state / Welvaartsstaat

A

Een staat die via de wet zorgt voor degenen die in nood verkeren, zoals werklozen, armen, zieken en ouderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Social security / Sociale zekerheid

A

Een algemene term voor hulpverleningsprogramma’s die bedoeld zijn voor mensen met weinig of geen inkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welfare economics / Welvaartseconomie

A

Het deel van de economie dat kijkt naar hoe het verdelen van goederen en diensten invloed heeft op het welzijn van de hele samenleving..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Convergence thesis / Convergentie-these

A

Het idee dat rijke landen een soortgelijk economisch systeem hebben dat gebaseerd is op liberaal, pro-marktbeleid terwijl ze proberen minder geld uit te geven aan welvaart en beleid maken om meer mensen aan het werk te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

State socialism / Staats-socialisme

A

Het politieke systeem in ‘communistische’ landen, waar de overheid veel controle heeft over zowel de politiek als de economie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Command economy / Geleide economie

A

Een economisch systeem waarin alle beslissingen over productie, aanbod en kosten worden genomen door overheidsplanners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Communism / Communisme

A

Een ideologische positie die stelt dat het doel is om iedereen gelijk te maken, zonder rijke of arme klassen, waarbij de staat uiteindelijk verdwijnt omdat er geen privébezit meer is en iedereen samenwerkt voor het algemeen belang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Class theory / Klassen theorie

A

Een theorie die stelt dat de klassenhiërarchie bepaald door waar ze in het productiproces staan, veel invloed heeft op hun politiek ideeën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Capitalism / Kapitalisme

A

Een economisch principe dat gebaseerd is op het overlaten van zoveel mogelijk beslissingen over productie, distributie en prijzen aan de vrije markt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Neoliberalism / Neoliberalisme

A

Een economische visie die teruggrijpt op het klassieke liberalisme en sinds de jaren 1980 populair is geworden bij conservatieven in veel democratische landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fair trade / Eerlijke handel

A

Het idee dat producenten in armere landen een groter aandeel van de winst uit de verkoop van hun producten moeten ontvangen en een eerlijke prijs voor hun werk moeten krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Global financial crisis / Wereldwijde financiële crisis

A

De crisis die in 2007 begon door minder regels voor banken en risicovolle investeringen in de VS, en zich snel uitbreidde naar Europa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dependency theory / Afhankelijkheidstheorie

A

Een perspectief die zegt dat hulpbronnen van arme landen naar rijke landen gaan, waardoor arme landen politiek en economisch afhankelijk worden van de rijke landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Development / Ontwikkeling

A

De verbetering van het economische en sociale welzijn van mensen, gemeenschappen of staten. Vaak gebruikt in de context van armere staten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Free trade / Vrije handel

A

Het verlagen of weghalen van handelsbeperkingen om een open en concurrerende markt te maken, tussen twee of meer landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Economic system / Economisch systeem

A

De manieren en organisaties waarmee een samenleving het maken, verdelen en gebruiken van goederen regelt, waarbij de overheid en de markt op verschillende manieren samenwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Economics / Economie

A

De studie van hoe goederen en diensten worden gemaakt, verdeeld, en gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Markets / Markten

A

De arena’s waarin goederen en diensten worden gekocht en verkocht, waarbij de prijzen voornamelijk worden bepaald door vraag en aanbod.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Political economy / Politieke economie

A

Een tak van de sociale wetenschappen die de relaties tussen de markt en de staat bestudeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Policy diffusion / Beleidsdiffusie

A

De neiging van beleidsprogramma’s om zich over landen te verspreiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Policy convergence / Beleidsconvergentie

A

De neiging dat beleidsmaatregelen in verschillende landen steeds meer op elkaar gaan lijken.

24
Q

Policy style / Beleidstijl

A

De kenmerken van het beleid in een land of gemeenschap, gebaseerd op de waarden, gewoonten en tradities van die plek.

25
Q

Incremental model / Incrementeel model

A

Een manier van beleid maken waarbij beleid stap voor stap verandert na overleg met verschillende belangengroepen.

26
Q

Rational model / Rationeel model

A

Een manier om beleid te begrijpen die gericht is op het vinden van de beste en meest effectieve manieren om specifieke doelen te bereiken.

27
Q

Cost-benefit analysis / Kosten-batenanalyse

A

Kosten-batenanalyse is een manier om geld te vergelijken door te kijken naar de verwachte kosten en voordelen van verschillende keuzes, zodat de voordeligste optie kan worden gekozen.

28
Q

Structuralism / Structuralisme

A

Een manier om politiek en bestuur te bestuderen die focust op de relaties tussen groepen en netwerken binnen grotere systemen.

29
Q

Policy cycle / Beleidscyclus

A

Een manier om openbaar beleid te begrijpen is door het te zien als een voortdurende cyclus van stappen, die begint met het op de agenda zetten van een onderwerp en eindigt met het beoordelen van de resultaten.

30
Q

Public policy / Openbaar beleid

A

De keuzes die regeringen maken en de dingen die ze wel of niet doen om de behoeften van de samenleving aan te pakken.

31
Q

Corporatism / Corporatisme

A

Een afspraak waarbij bepaalde groepen in de samenleving officieel betrokken zijn bij de overheid en hun steun geven in ruil voor invloed.

32
Q

Density / Dichtheid

A

Het aandeel van alle personen die in aanmerking komen om zich bij een groep aan te sluiten en dat daadwerkelijk doet. Hoe hoger de dichtheid, hoe sterker de autoriteit en onderhandelingspositie van een groep.

33
Q

Iron triangle / IJzeren driehoek

A

Een relatie waarbij belangengroepen, overheidsinstanties en wetgevende commissies samenwerken door informatie, hulp en steun uit te wisselen om beleid te beïnvloeden.

34
Q

Think tank (denktank)

A

Een particuliere organisatie die onderzoek doet naar een specifiek onderwerp om het openbare debat aan te moedigen en politieke veranderingen te bevorderen.

35
Q

Promotional group (promotiegroep)

A

Een belangengroep die zich inzet voor grotere onderwerpen en doelen dan groepen die specifieke belangen beschermen, en waar iedereen lid van kan worden.

36
Q

Protective group (beschermende groep)

A

Een belangengroep die speciale voordelen wil voor haar leden en een voorkeursbehandeling krijgt van de overheid.

37
Q

Lobbying (lobbyen)

A

Pogingen om de keuzes van politici of ambtenaren te beïnvloeden namens personen, groepen of organisaties.

38
Q

Pluralism (pluralisme)

A

Het accepteren van verschillende ideeën, meningen en waarden, meestal zichtbaar doordat macht verdeeld is over verschillende politieke, economische en sociale groepen.

39
Q

Social movement (sociale beweging)

A

Een beweging uit de samenleving die doelen probeert te bereiken zonder officiële organisaties, vaak met ongewone of niet-traditionele methoden.

40
Q

Civil society (maatschappelijk middenveld)

A

De plek buiten de overheid waar mensen samenkomen om gemeenschappelijke problemen te bespreken en op te lossen

41
Q

Interest group (belangengroep)

A

Een organisatie die buiten de overheid opereert om invloed uit te oefenen op het publieke beleid.

42
Q

Advocacy (belangenbehartiging)

A

Het proces van het steunen, promoten of opkomen voor een doel of voorstel, meestal gericht op besluitvormende instanties.

43
Q

Cartel party (kartelpartij)

A

Een dominante partij die haar macht in de politiek gebruikt om de regels te bepalen, zoals publieke financiering, waardoor ze haar sterke positie nog verder versterkt.

44
Q

Primary election (voorverkiezing)

A

Een voorverkiezing is een verkiezing die plaatsvindt vóór de algemene verkiezing. Kiezers kiezen dan wie namens een partij mee zal doen in de algemene verkiezing. Bij een gesloten voorverkiezing mogen alleen mensen die geregistreerd zijn als aanhanger van die partij stemmen.

45
Q

Iron law of oligarchy (ijzeren wet van oligarchie)

A

Het zegt dat politieke partijen, zelfs als ze officieel voor democratie zijn, vaak worden geleid door een kleine groep machtige mensen.

46
Q

ideology/ ideologie

A

Ideologie is een samenhangend geheel van ideeën en overtuigingen over hoe politiek, economie en de samenleving zouden moeten werken.

47
Q

Party system (partijenstelsel)

A

De opbouw van politieke partijen, gebaseerd op hoeveel er zijn, hoe verschillend ze zijn, hoe belangrijk ze zijn, hoe ze samenwerken en de regels die voor hen gelden.

48
Q

Catch-all party (allround-partij)

A

Een politieke partij die kiezers probeert aan te trekken met een groot variatie aan politieke standpunten en ideologieën.

49
Q

Niche party (nichepartij)

A

Een politieke partij die zich richt op een kleine groep kiezers, meestal met de nadruk op onderwerpen die niet over geld gaan, zoals het milieu.

50
Q

Cadre party (kaderpartij)

A

Een vroege vorm van een politieke partij, geleid door elites, met een simpele organisatie en weinig interesse om meer leden te krijgen.

51
Q

Mass party (massapartij)

A

Een type politieke partij die veel mensen aantrekt die nog niet goed vertegenwoordigd zijn in de politiek, en die gefinancierd wordt door haar leden.

52
Q

Political cleavage (politieke scheidslijn)

A

Het vormen van groepen kiezers die op dezelfde manier stemmen, gebaseerd op verschillen in afkomst, etniciteit, geloof, taal of sociale achtergrond.

53
Q

Partisan dealignment (partijafhankelijkheidsvermindering)

A

Het verzwakken van de banden tussen kiezers en politieke partijen.

54
Q

Party identification (partijidentificatie)

A

Langdurige gehechtheid aan een bepaalde politieke partij, wat kiezers helpt een weg te vinden in de wereld van de politiek.

55
Q

Political party (politieke partij)

A

Een groep met een naam en ideeën, die mensen voordraagt voor verkiezingen om macht te krijgen en de overheid te beïnvloeden.