hoofdstuk 1, 2 en 3 Flashcards

1
Q

Regime:

A

Een politiek systeem gebaseerd op principes, regels, en manieren om beslissingen te nemen, zoals een democratisch of autoritair bestuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Politiek Systeem:

A

De interacties en instellingen die samen een regime vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Autoriteit:

A

Het recht om te regeren. Autoriteit geeft iemand macht zolang mensen accepteren dat die persoon het recht heeft om beslissingen te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Macht

A

Het vermogen om bedoelde effecten te bewerkstelligen. De term wordt vaak gebruikt als een synoniem voor invloed, maar wordt ook specifieker gebruikt om te verwijzen naar meer dwingende vormen van invloed, met name het verkrijgen van wat men wil door middel van dreigementen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Politiek:

A

Het proces waarmee mensen onderhandelen en concurreren om samen beslissingen te maken en uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bestuur (Governance):

A

Het proces waarin beslissingen, wetten en regels worden gemaakt, met of zonder hulp van officiële organisaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eerste dimensie van macht

A

Wie heeft de overhand wanneer voorkeuren conflicteren?

Toepassing: Besluitvorming. Beslissingen worden genomen over kwesties waarover een waarneembaar belangenconflict bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tweede dimensie van macht:

A

Wie heeft controle over de agenda? Agenda-setting staat centraal.
Voorkomen dat beslissingen worden genomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Derde dimensie van macht:

A

Mogelijke problemen worden helemaal buiten de politiek gehouden, door sociale groepen, regels of beslissingen van mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Regering (Government):

A

De instellingen en processen waarmee samenlevingen worden bestuurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Institutie:

A

Een formele of informele organisatie of praktijk met regels en procedures, herkenbaar door langdurigheid en ingewikkelde structuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Theorie:

A

Een manier om iets te verklaren of te begrijpen, gebaseerd op veel bewijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vergelijkende Politiek (Comparative Politics):

A

De systematische studie van bestuur en politiek in verschillende landen, waarbij de nadruk ligt op het onderzoeken van verschillen en overeenkomsten om beter inzicht te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uitvoerende Macht (Executive):

A

De uitvoerende macht is het deel van de overheid dat verantwoordelijk is voor het uitvoeren van wetten en het dagelijkse bestuur van een land. In veel landen bestaat dit uit de president, premier, ministers en andere overheidsfunctionarissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wetgevende Macht (Legislature):

A

De wetgevende macht is het deel van de overheid dat verantwoordelijk is voor het maken en goedkeuren van wetten, zoals Parlementen en Congressen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rechterlijke Macht (Judiciary and Courts):

A

Handhaven en interpreteren van de grondwet.

Voorbeelden: Hooggerechtshoven, constitutionele rechtbanken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bureaucratie:

A

Bureaucratie is een systeem waarin de overheid of organisaties dingen regelen via vaste regels en procedures.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Politieke Partijen:

A

Politieke partijen zijn groepen mensen met dezelfde ideeën over hoe een land bestuurd moet worden. Ze doen mee aan verkiezingen om invloed te krijgen op de regering en wetten te maken die passen bij hun visie. Politieke partijen vertegenwoordigen de stem van verschillende groepen in de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Globalisering (Globalization):

A

Het proces waarbij mensen, bedrijven en regeringen uit verschillende landen steeds meer samenwerken en verbonden raken door politieke keuzes, handel, investeringen en technologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bevestigingsvooroordeel (Confirmation Bias):

A

De neiging om informatie te zoeken of te interpreteren die bestaande overtuigingen en houdingen bevestigt en informatie te negeren die dat niet doet.

21
Q

Selectievooroordeel (Selection Bias):

A

betekent dat er een fout ontstaat wanneer je alleen maar naar een bepaalde groep kijkt die niet goed het geheel weergeeft.

22
Q

Variabele (Variable):

A

Een veranderlijk kenmerk, factor, hoeveelheid of element.

23
Q

Afhankelijke variabele (Dependent Variable):

A

Dit is de variabele die verandert als gevolg van de veranderingen in de onafhankelijke variabele. Het is het effect dat je meet.

24
Q

Onafhankelijke variabele (Independent Variable):

A

Dit is de variabele die je verandert of manipuleert om te zien wat voor effect dit heeft. Het is de oorzaak in het onderzoek.

25
Q

Correlatie (Correlation):

A

Correlatie is een term die aangeeft hoe sterk twee dingen met elkaar samenhangen of in welke mate ze samen veranderen. Het betekent dat als de ene variabele verandert, de andere variabele ook vaak verandert, maar het zegt niet dat de ene de oorzaak is van de andere.

26
Q

Regressielijn (Regression Line):

A

Een regressielijn is een rechte lijn die je tekent door een verzameling punten in een grafiek, zodat de lijn zo dicht mogelijk bij al die punten ligt. Deze lijn helpt je om te zien hoe twee dingen met elkaar samenhangen en maakt het makkelijker om een patroon of trend te herkennen.

27
Q

Meest gelijke systeem (Most Similar System):

A

manier van onderzoek doen waarbij je kijkt naar twee of meer landen of politieke systemen die heel veel op elkaar lijken. Omdat ze zoveel hetzelfde zijn, kun je je beter focussen op het ene belangrijke verschil tussen hen. Door te kijken wat hetzelfde is, probeer je te begrijpen wat dat ene verschil veroorzaakt. Het idee is dat als bijna alles hetzelfde is, het verschil waarschijnlijk komt door iets specifieks.

28
Q

Meest verschillende systeem (Most Different System):

A

een manier van onderzoek waarbij je juist kijkt naar twee of meer landen of systemen die heel erg van elkaar verschillen. Ondanks die verschillen zoek je naar iets wat ze toch gemeen hebben. Door te focussen op wat er anders is, probeer je te begrijpen wat de reden is dat ze toch dat ene overeenkomende kenmerk hebben. Het idee is dat als bijna alles anders is, de overeenkomst waarschijnlijk komt door iets specifieks dat ze toch delen.

29
Q

Methodologie (Methodology):

A

De verzameling van methoden of de middelen die worden gebruikt om iets te onderzoeken of te bestuderen.

30
Q

Eenheid van analyse (Unit of Analysis):

A

Wat onderzocht wordt in de studie van vergelijkende politiek.

31
Q

Analysebasis (Level of Analysis):

A

Het niveau van studie in vergelijkende politiek, variërend van het macro (politiek systeem) niveau tot het micro (individuele) niveau.

32
Q

Gevalstudie methode (Case Study Method):

A

Een onderzoeksmethode waarbij iets in detail wordt bestudeerd, samen met de omgeving waarin het zich bevindt.

33
Q

Modern (Modern):

A

Een land met een moderne economie, rijkdom, gespecificeerde beroepen, mogelijkheden om vooruit te komen, en een stedelijke, goed opgeleide bevolking.

34
Q

Modernisering (Modernization):

A

Het is het proces waarbij een samenleving zich aanpast en verandert door nieuwe ideeën, gewoonten en manieren van organiseren die bij de moderne tijd passen.

35
Q

Behavioralisme (Behavioralism):

A

Dit is een manier om politiek te bestuderen waarbij de nadruk ligt op mensen en hun gedrag in plaats van op organisaties of regels. Het gaat om het systematisch onderzoeken van hoe mensen zich gedragen.

36
Q

Empirische benadering (Empirical Approach):

A

Conclusies gebaseerd op feiten, ervaring of observatie, in plaats van op logica of theorie.

37
Q

Normatieve benadering (Normative Approach):

A

Het geven van meningen over wat had moeten gebeuren of wat zou moeten gebeuren.

38
Q

Vergelijkende methode (Comparative Method):

A

Het proces waarbij verschillende gevallen worden vergeleken om hun kwaliteiten beter te begrijpen en om nieuwe ideeën en theorieën te ontwikkelen.

39
Q

Kritisch denken (Critical Thinking):

A

Het zorgvuldig en objectief bekijken van feiten en informatie om tot een mening of oordeel te komen over iets.

40
Q

Xenofobie (Xenophobia):

A

de angst of afkeer van mensen die als buitenstaanders worden gezien in een land of gemeenschap. Het hangt samen met racisme en nationalisme, of het idee dat de belangen van de mensen die er al wonen belangrijker zijn dan die van nieuwkomers.

41
Q

Nationalisme (Nationalism):

A

Het geloof dat een groep mensen met een gemeenschappelijke nationale identiteit (meestal gekenmerkt door een gedeelde cultuur en geschiedenis) het recht heeft om een onafhankelijke staat te vormen en zichzelf te besturen zonder externe inmenging.

42
Q

Zelfbeschikking (Self-determination):

A

De mogelijkheid om te handelen zonder dat iemand van buitenaf je dwingt. Het recht op nationale zelfbeschikking betekent dat een volk het recht heeft om zijn eigen regering te kiezen.

43
Q

Natiestaat (Nation-state):

A

Een staat waarvan de burgers een gemeenschappelijke nationale identiteit delen.

44
Q

Natie (Nation):

A

een groep mensen die zich verbonden voelen door een gemeenschappelijke geschiedenis, cultuur, taal of verhalen.

45
Q

Interpretivisme (Interpretivism):

A

Een manier om de overheid en politiek te bestuderen die zegt dat politiek wordt beïnvloed door de ideeën die mensen erover hebben.

46
Q

Burgerschap (Citizenship):

A

Het idee een volwaardig lid van een staat te zijn, met recht op de bijbehorende rechten en plichten, doorgaans bevestigd door een document zoals een paspoort of identiteitskaart.

47
Q

Legitimiteit (Legitimacy):

A

Legitiem zijn betekent dat iets als rechtvaardig en geldig wordt gezien. Een legitieme regering heeft gezag, en de mensen accepteren dat deze het recht heeft om beslissingen te nemen.

48
Q

Soevereiniteit (Sovereignty):

A

De macht om te besturen en beslissingen te maken in een land of gemeenschap, zonder dat anderen van buitenaf of binnenin invloed hebben.

49
Q

Staat (State):

A

De wettelijke en politieke macht over een gebied met mensen, afgebakend door grenzen.