hoofdstuk 11, 12, 13 en 14 Flashcards

1
Q

Electoral authoritarianism / Electoraal autoritarisme

A

Een regeling waarin een regime de schijn wekt democratisch te zijn en de kiezers keuze biedt, terwijl het de autoritaire kenmerken van het regime verbergt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voter turnout / Opkomstpercentage

A

Het aantal kiezers dat deelneemt aan een verkiezing, uitgedrukt als een percentage van het totale aantal stemgerechtigden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Referendum / Referendum

A

Een stemming onder de bevolking over een specifiek onderwerp in het openbaar beleid, zoals een wijziging van de grondwet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Initiative / Initiatief

A

Een proces waarmee burgers een stemming kunnen starten over een bepaald voorstel (referenduminitiatief) of om een onderwerp op de agenda van de wetgevende macht te krijgen (agenda-initiatief).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Distribution requirements / Verdelingsvereisten

A

Regels die specificeren hoe de stemmen van een winnende kandidaat verdeeld moeten zijn over verschillende regio’s of sociale groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mandate / Mandaat

A

Een mandaat betekent dat iemand de opdracht krijgt om namens een ander op te treden in een bepaald gebied of voor een bepaalde taak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Proportional representation / Evenredige vertegenwoordiging

A

Een kiesstelsel waarbij het aantal zetels dat elke concurrerende partij wint evenredig is aan het aantal stemmen dat ze winnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Single-member plurality / Enkelvoudige meerderheid

A

Een kiesstelsel gebaseerd op districten die elk één vertegenwoordiger hebben, waarbij de winnaar de kandidaat is met de meeste stemmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Electoral fraud / Verkiezingsfraude

A

Het op illegale manier beïnvloeden van een verkiezing..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Political violence / Politiek geweld

A

Geweld gepleegd door mensen of regeringen voor politieke doeleinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Mobilized participation / Gemobiliseerde deelname

A

Elites besturen betrokkenheid bij de politiek steun voor het regime uit te drukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Patron-client relationship / Patroon-cliëntrelatie

A

Dit betekent dat er een onofficiële machtsverhouding bestaat tussen politici en mensen die hen steunen. De politicus doet gunsten voor deze mensen in ruil voor hun steun of invloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Clientelism / Cliëntelisme

A

Het verstrekken van materiële goederen in ruil voor stemmen bij verkiezingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Opinion poll / Opiniepeiling

A

Een lijst met vragen die op dezelfde manier wordt gesteld aan een systematische steekproef van de bevolking om te ontdekken wat de publieke mening is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sample survey / Steekproefonderzoek

A

Vergelijkbaar met een opiniepeiling, maar met een meer gedetailleerde vragenlijst. Dergelijke onderzoeken worden vaak uitgevoerd door overheden of academische onderzoekers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Secularization / Secularisatie

A

De afnemende ruimte die door religie wordt ingenomen in politiek, sociaal en persoonlijk leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Public opinion / Publieke opinie

A

De verschillende meningen over een kwestie van algemeen belang binnen een groep mensen die ermee te maken hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Issue voter / Themastemmer

A

Een kiezer die zijn keuzes bij verkiezingen maakt op basis van het beleid dat hem of haar het meest interesseert, in plaats van enkel op basis van sociologische of demografische factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vote buying / Stemmen kopen

A

Het verstrekken van goederen en voordelen aan kiezers door partijen en kandidaten in ruil voor hun steun bij verkiezingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Social class / Sociale klasse

A

Een hiërarchische indeling van de samenleving op basis van rijkdom, opleiding, beroep en status.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Economic voting / Economisch stemmen

A

De theorie dat er een sterke correlatie is tussen de keuze van kiezers en de staat van de economie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Rational choice theory / Theorie van rationele keuze

A

Een benadering van de studie van politiek en bestuur, gebaseerd op het idee dat individuen werken om hun voordelen te maximaliseren en hun kosten te minimaliseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Political exclusion / Politieke uitsluiting

A

Dit betekent dat bepaalde groepen, zoals armen, minderheden en werklozen, ontmoedigd worden om mee te doen aan beslissingen omdat ze een zwakkere positie in de samenleving hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Paradox of participation / Paradox van participatie

A

Het idee dat stemmen een irrationele handeling is, gezien de tijd en moeite die ermee gemoeid zijn en de minimale kans dat één enkele kiezer een verschil kan maken.

25
Q

Clicktivism / Klikactivisme

A

Een vorm van politieke betrokkenheid via online activiteiten, zoals het delen van tweets of het ondersteunen van online petities. Pejoratief bekend als slacktivisme.

26
Q

Digital activism / Digitaal activisme

A

Politiek activisme dat gebruik maakt van sociale media, e-mail, podcasts en andere digitale media. Ook bekend als internetactivisme of hashtagactivisme.

27
Q

Political participation / Politieke participatie

A

Acties van individuen die bedoeld zijn om invloed uit te oefenen op de overheid en de beslissingen die zij neemt.

28
Q

Conventional participation / Conventionele participatie

A

Vindt plaats binnen formele politieke processen en volgens de wet.

29
Q

Unconventional participation / Onconventionele participatie

A

Vindt plaats buiten formele politieke processen of zelfs buiten de wet.

30
Q

Digital authoritarianism / Digitaal autoritarisme

A

Het gebruik van informatietechnologie door autoritaire leiders om sociale en politieke controle te vergroten.

31
Q

Propaganda / Propaganda

A

Informatie die wordt gebruikt om een bepaalde politieke idee of ideologie te bevorderen, met als doel het beheersen of veranderen van de publieke opinie.

32
Q

Post-truth world / Post-waarheid wereld

A

Het idee dat gevoelens en persoonlijke meningen belangrijker zijn geworden dan feiten en bewijs bij het vormen van de publieke opinie en beleid.

33
Q

Echo chamber / Echokamer

A

Het fenomeen waarbij ideeën circuleren binnen een gesloten systeem, en gebruikers alleen die informatie zoeken die hun waarden bevestigt of versterkt.

34
Q

Internet troll / Internet-trol

A

Iemand die opzettelijk probeert anderen te beledigen of online ruzies te starten door het plaatsen van provocerende en beledigende opmerkingen.

35
Q

Bot / Bot

A

Een programma dat automatisch taken uitvoert op het internet, zoals het in grote aantallen verspreiden van politieke berichten.

36
Q

Disinformation / Desinformatie

A

Misleidende, valse of bevooroordeelde informatie die wordt verspreid met het opzettelijke doel om te misleiden. (Misleidende informatie zonder deze opzettelijke intentie wordt “misinformatie” genoemd.)

37
Q

Net neutrality / Netneutraliteit

A

Het idee dat internetserviceproviders alle internetcommunicatie gelijk moeten behandelen en geen onderscheid mogen maken op basis van toegang, inhoud, gebruikers of bronnen.

38
Q

Media concentration / Mediaconcentratie

A

Het bezit van media komt in handen van een klein aantal grote bedrijven.

39
Q

Self-selection / Zelfselectie

A

De keuze van mediabronnen die door een individu wordt gemaakt. Bijvoorbeeld, mensen die al conservatief zijn, zullen waarschijnlijk conservatieve nieuwsbronnen kiezen.

40
Q

Political communication / Politieke communicatie

A

De middelen waarmee politieke informatie wordt geproduceerd en verspreid, en de effecten die dit heeft op het politieke proces.

41
Q

Mass media / Massamedia

A

Communicatiekanalen, zoals televisie, radio en websites, die een groot aantal mensen bereiken.

42
Q

Warlord / Krijgsheer

A

Een informele leider die zijn militaire macht en invloed gebruikt om gebieden te controleren een staat met een zwakke, instabiele regering.

43
Q

Traditional ruler / Traditionele heerser

A

Iemand die een leidersrol had voordat moderne regeringssystemen werden ingevoerd, zoals heersers die werden vervangen door koloniale regeringen in Azië of Afrika.

44
Q

Local government / Lokale overheid

A

Het laagste bestuursniveau, dat plaatsvindt op een geografisch beperkt lokaal niveau, zoals in een district, stad of gemeente.

45
Q

Quasi-federation / Quasi-federatie

A

Een regeringssysteem dat officieel centraal bestuurd wordt, maar toch enkele eigenschappen van een federatie heeft.

46
Q

Dual federalism / Duale federatie

A

Een systeem waarin nationale en lokale bestuursniveaus duidelijk gescheiden verantwoordelijkheden hebben.

47
Q

Cooperative federalism / Coöperatieve federatie

A

De lagen van bestuur zijn verweven, waardoor het moeilijk te zien is wie uiteindelijk verantwoordelijk is.

48
Q

Subsidiarity / Subsidiariteit

A

Het principe dat beslissingen op het laagst mogelijke niveau moeten worden genomen.

49
Q

Ethnic federalism / Etnische federatie

A

Een federale regering die de zelfstandigheid van verschillende etnische groepen erkent.

50
Q

Regional government / Regionale overheid

A

Middelste bestuursniveau in unitaire staten dat zich onder het nationale niveau en boven het lokale niveau bevindt.

51
Q

Devolution / Decentralisatie

A

Het proces waarbij de centrale overheid enkele beslissingsbevoegdheden overdraagt aan gelokaliseerde, autonome bestuursstructuren.

52
Q

Delegation / Delegatie

A

Het proces waarbij de centrale overheid sommige beslissingen overlaat aan lokale, zelfstandige besturen.

53
Q

Deconcentration / Deconcentratie

A

Het proces waarbij de centrale overheid sommige beslissingen overlaat aan lokale, zelfstandige besturen.

54
Q

Systems theory / Systeemtheorie

A

De studie van hoe de onderdelen van een systeem (zoals een regering of land) zijn ingedeeld, samenwerken en passen binnen het geheel.

55
Q

Multi-level governance - Meerlagige governance

A

Een bestuursysteem waarin macht wordt verdeeld en gedeeld tussen verschillende niveaus, van internationaal tot lokaal, en waarbij de delen veel samenwerken.

56
Q

Unitary system - Eenheidsstaat

A

Een systeem waarin de soevereiniteit bij de nationale regering ligt, en regionale of lokale eenheden weinig onafhankelijke bevoegdheden hebben.

57
Q

Federal system - Federaal systeem

A

Een systeem waarin de soevereiniteit wordt gedeeld tussen twee of meer bestuursniveaus, elk met onafhankelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Ook bekend als een federatie.

58
Q
A