Hoofdstuk 7 Flashcards
1
Q
tweedehands
A
second hand
2
Q
de zolder
A
attic
3
Q
opruimen
A
to clear away/ to get rid of/ tidy up
4
Q
de handel
A
the trade
5
Q
de kringloopwinkel
A
recycle shop
6
Q
onderhandelen
A
to negotiate
7
Q
kwijtraken
A
to get rid of / to lose
8
Q
aansluiten (sloot aan / aangesloten)
A
to connect
9
Q
tegenwoordig
A
nowadays
10
Q
afnemen (nam af / is afgenomen)
A
to decrease
11
Q
zorgvuldig
A
carefully
12
Q
slechts
A
only
13
Q
de voorraard
A
stock
14
Q
dringen (drong / gedrongen)
A
to push / to insist
15
Q
herstellen
A
to recover
16
Q
aanzienlijk
A
noticeably, considerably
17
Q
de administratie
A
the administration, management
18
Q
bescheiden
A
modest
19
Q
gaan om
A
to go about
20
Q
gezien
A
seen (smth)
21
Q
de kundigheid
A
skill, ability
22
Q
het kwart
A
quater
23
Q
te lenen
A
to borrow
24
Q
maar liefst
A
at least, as much as, no less than
25
omgaan met
to deal with, to handle
26
overschatten
overestimate
27
de schaamte
the shame
28
de schuld
debt, fault
29
te sparen
to save
30
uiterst
extremely (latest term)
31
de verzekeraar
insurer
32
de wanhoop
the despair
33
de zaak
the business (the case, cause, matter)
34
de benenwagen nemen
to walk
35
iets voor elkaar hebben
to have something organised
36
het ontslag
the dismissal
37
rekening houden met
take into account
38
het opzicht
the respect
39
ten opzichte van
with respect to (relative to)
40
trek hebben in
to wish
41
het verlies
the loss
42
de werknemer
the employee
