Hoofdstuk 7 Flashcards

Zelfcognitie en zelf perceptie

1
Q

Wat is het “Alice in wonderland” syndroom?

A

Syndroom dat lijkt op dysmorfofobie. Ingebeelde afwijking of lelijkheid van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De symptomen van alice in wonderland syndroom

A

Somesthetische vervorming: ervaart lichaam anders dan werkelijkheid
Hyperschematisch of hyposchematisch: ruimte die het lichaam inneemt te groot of te klein inbeelden.
Derealisatie en depersonalisatie: vreemde realiteitszin of voelen alsof je er niet bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een zelfconcept?

A

Bestaat uit zelfkennis en zelfwaardegevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is zelfkennis?

A

Het resultaat van informatie die je via verschillende bronnen hebt verkregen. Zelf observatie, hoe anderen je behandelen en zien, vergelijking met anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is zelfwaardegevoel?

A

Hoe je tegenover jezelf staat. Je attitude over jezelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de zelf perceptie theorie van Daryl Bem?

A

We leren onszelf beter leren kennen als we ons eigen gedrag kritisch te observeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de twee tendensen bij zelf concept?

A
  1. Tendens tot zelf consistentie
  2. Tendens tot zelf verheffing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent tendens tot zelf consistentie?

A

Wij willen ten alle tijden ons zelfbeeld in stand houden, geen wijzigingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekent tendens tot zelf verheffing?

A

We zien onszelf in een beter en positiever licht dan in de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekent beheersingsoriëntatie of locus of control?

A

Overtuigingen over de eigen macht of onmacht over je situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat denken externals, of mensen met externe controle opvattingen?

A

Wat hen overkomt wordt toegeschreven aan geluk of pech, dus toeval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat denken internals, of mensen met een interne controle opvatting?

A

Ze denken zelf controle te hebben over hun omstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is maatschappelijke beheersing?

A

Aspecten van de situatie waar jij geen controle over hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is persoonlijke beheersing?

A

De controle die je zelf hebt over de situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is sociale facilitatie?

A

Het geobserveerd worden bevorderd de prestatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is sociale inhibitie?

A

Het geobserveerd worden verslechterd de prestatie

15
Q

Wat helpt de sociale facilitatie?

A

Een aspect van competitie, en als je goed bent en vertrouwd bent met de handeling (dominante gedragsantwoord)

16
Q

Wat is evaluatievrees?

A

De angst om af te gaan voor anderen.

17
Q

Wat is social loafing (of sociaal lanterfanten)

A

In groepen, dat mensen minder werk opleveren omdat ze ervan uit gaan dat anderen het wel gaan doen

18
Q

Wat zorgt voor social loafing?

A

Het ringelmann-effect; de neiging om minder te doen naarmate de groep groter wordt

19
Q

Wat is sociaal compenseren?

A

Harden werken omdat mensen in de groep niks doen