Hoofdstuk 6 Flashcards

Sociale cognitie en sociale perceptie

1
Q

Wat is het F new guy syndroom? of FNG

A

In vaste team in het leger werden nieuwe soldaten gepest, gepusht, slecht behandelt etc alleen maar omdat ze nieuw waren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is sociale perceptie? of sociale waarneming?

A

Het verwerken van informatie in het brein en dus het opmerken en verwerken van sociale informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is sociale cognitie?

A

De betekenis die gekoppeld wordt aan die informatie, het concept in het kennissysteem in de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is houding?

A

gevolg van sociale perceptie en cognitie, de manier waarop we onszelf instellen gebaseerd op de manier waarop we iets interpreteren en verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 3 basisprocessen van waarneming vormen sociale waarneming?

A
  1. selectie
  2. Interpretatie
  3. Structurering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is selectie?

A

Niet alle prikkels zijn belangrijk of sterk genoeg om opgenomen te worden. er worden dus prikkels geselecteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is interpretatie?

A

De informatie wordt verwerkt en gekleurd. We interpreteren het op een bepaalde manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is structurering?

A

Om het te kunnen verwerken ordenen we de informatie op een logische wijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke factoren beïnvloeden de sociale waarneming?

A
  1. We kunnen niet alles zien wat er is
  2. We zien vaak slechts fracties van gedragingen
  3. We selecteren zelf actief wat we willen zien en wat niet
  4. We lokken het gedrag uit dat we verwachten te zien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat wordt er bedoelt met “We kunnen niet alles zien”?

A

We kunnen niet alles wat er gebeurt waarnemen (in de letterlijke zin)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt er bedoelt met “We zien vaak slechts fracties van gedragingen”?

A

We zien vaak de context van gedragingen niet, ook oordelen we vaak ook te snel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wordt er bedoelt met “We selecteren zelf actief wat we willen zien en wat niet”?

A

We selecteren en onthouden vaak informatie die we willen zien, terwijl we dat niet doen met informatie die daartegen in gaat. (self-fulfilling prophecy en perseverance effect)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat wordt er bedoelt met “we lokken het gedrag uit dat we verwachten te zien”?

A

Als we bepaald gedrag verwachten gaan we ons daar ook naar gedragen, ons gedrag lokt dan een specifieke reactie op van het ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekent “self-fulfilling prophecy”?

A

We zorgen er eigenhandig voor dat onze voorspelling uitkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het hardnekkigheidseffect? of het perseverance effect?

A

Wanneer we een beeld of idee over iemand hebben of wanneer we blindelings verhalen geloven die we over deze persoon hebben gehoord, zal het heel moeilijk worden om het oorspronkelijke oordeel nog uit ons hoofd te zetten, zelfs indien we goede redenen hebben om dat eerder oordeel te verwerpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het Pygmalion effect?

A

Je verwacht dat iemand het goed gaat doen, dus help je hen sneller omdat je betere resultaten van hen verwacht.

17
Q

Wat is het Gollem effect?

A

de manier waarop lage verwachtingen van de leraar kunnen zorgen voor slechtere prestaties van de leerlingen. Door lagere verwachtingen, gaan de leraren de leerlingen anders behandelen.

18
Q

Wat is causale attributie?

A

Intern en stabiel: Capaciteiten
Extern en stabiel: Moeilijkheidsgraad
Intern en variabel: Geleverde inspanning
Extern en variabel: Toeval/pech

19
Q

Wat is de covariatiemodel van Kelley

A

Distinctiviteit
Consistentie
Consensus

20
Q

Wat is distinctiviteit?

A

Gaat over gedrag in verschillende situaties.
Hoog: Extern
Laag: Intern

21
Q

Wat is consistentie?

A

Blijft het gedrag doorheen de tijd min of meer hetzelfde?
Hoog: intern
Laag: Extern

22
Q

Wat is consensus?

A

Het aantal mensen dat hetzelfde gedrag stelt
Hoog; extern
Laag; intern

23
Q

Primacy-effect

A

Het eerste wat je ziet kleurt je perceptie, eerste indruk

24
Q

Halo- en horn-effect

A

1 positieve aspect van het individu kleurt je perceptie en maakt het positief, en 1 negatieve indruk van het individu kleurt je houding t.o.v van hen en maakt het negatief

25
Q

Actor-observator effect

A

Bij anderen; negatief is intern, positief is extern
Bij onszelf: negatief is extern, positief is intern

26
Q

Wat is de zwaarwichtigheid van de gevolgen?

A

als de gevolgen erger zijn ga je bepaald gedrag niet stellen

27
Q

Impliciete persoonlijkheidstheorieën

A

Cognitieve schema’s over mensen en sociale interacties en hoe
ze zich tot concept gevormd hebben in ons kennissysteem. kan lijden tot stereotypen

27
Q

Structurering in de sociale waarneming?

A
  1. Impliciete persoonlijkheidstheorieën
  2. Beeld over het ander
  3. Invloed op zelf van beeld van ander
28
Q

Hoe het beeld van het ander ons beïnvloedt?

A

Dysmorfofobie, ingebeelde lelijkheid en misvorming van lichaam

28
Q

Beeld over het ander

A

Is subjectief. Moet relevant en geloofwaardig zijn. (Seriële positie effecten zoals primacy, halo en horn effect)