hoofdstuk 6 Flashcards

1
Q

verticale kolommen

A

= groepen
= in romeinse cijfers
= groep edelgassen = 0
= aantal valentie elektronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

horizontale rijen

A

= perioden

= aantal schillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het gedrag van edelgassen

A

ze gedragen zich heel passief, ze zijn weinig reactief en chemisch inert ze hebben dus een stabiele toestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke structuren worden aangeduid als edelgasconfiguraties

A

octetstructuur of bij He duetstructuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gedrag van metalen

A

ze zijn onstabiel met weinig valentie-elektronen dus ze willen valentie-elektronen afgeven om een edelgasconfiguratie te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gedrag van niet metalen

A

ze zijn onstabiel met veel valentie-elektronen dus ze willen valentie-elektronen opnemen om een edelgasconfiguratie te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een ion

A

ion = geladen deeltje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een kation

A

positef geladen deeltje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een anion

A

negatief geladen deeltje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

naam voor kation

A

naam metaal + ion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

naam voor anion

A

bv hydride + ion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

H

A

hydride

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

C

A

carbide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

N

A

nitride

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

O

A

oxide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

S

A

sulfide

17
Q

I

A

jodide

18
Q

Cl

A

chloride

19
Q

Br

A

bromide

20
Q

P

A

fosfide

21
Q

F

A

fluoride

22
Q

metaalkarakter

A

weinig elektronen afgeven is hoog metaalkarakter

  • grote atoom is meer afstand van elektron en atoomkern en dus minder aantrekkings-kracht van kern op elektron
    = makkelijker elektronen afgeven
    = hoog metaalkarakter
23
Q

niet metaalkarakter

A

veel elektronen opnemen is hoog niet-metaalkarakter

  • kleine atoom is kleine afstand tussen elektronen elektronen en atoomkern dus grote aantrekkingskracht van kern op elektron
    = makkelijker elektronen opnemen
    = hoog niet-metaalkarakter
24
Q

wat zijn amfotere elementen of metalloïden

A

zijn elementen die zich in de overgangszone bevinden tussen metalen en niet-metalen en zich gedragen als een metaal of een niet-metaal

25
Q

hebben edelgassen een EN waarde

A

neen

26
Q

wat is EN-waarde = elektronegativiteit

A

= maat voor de aantrekking van een element op een extra elektron het kan liggen tussen 0,7-4,0

27
Q

EN-waarde bij niet-metalen

A

hoog = extra elektron sterker aantrekken

28
Q

EN-waarde bij metalen

A

laag = extra elektron niet zo sterk aantrekken