Hoofdstuk 6 Flashcards

1
Q

Concept

A

Mentale representatie van een categorie van items of ideeën, gebaseerd op ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Natuurlijk concept

A

Mentale representatie van een voorwerp of gebeurtenis gebaseerd op onze directe ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Prototype

A

Het ideale of meest typische voorbeeld van een conceptuele categorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Artificieel concept

A

Concept dat gedefinieerd wordt door regels, zoals de betekenis van een woord of de inhoud van een wiskundige formule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Conceptuele hiërarchie

A

Niveaus van concepten, van zeer algemeen tot zeer specifiek, waarin een concept op een algemeen niveau specifiekere concepten omvat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schema

A

Een algemeen conceptueel raamwerk dat verwachtingen genereert van thema’s, gebeurtenissen, voorwerpen, mensen en situaties in iemands leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Script

A

Informatie over reeksen gebeurtenissen en handelingen die je verwacht in een specifieke situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Confirmation bias

A

De neiging om informatie die niet bij je opvattingen aansluit te negeren of te bekritiseren en om in plaat daarvan informatie te zoeken waar je het wel mee eens bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hindsight bias

A

De neiging om na afloop van een gebeurtenis te twijfelen aan andermans beslissingen en te denken dat jij die van tevoren hebt zien aankomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Anchoring bias

A

Foutieve heuristiek waarbij je een schatting baseert op informatie die niets met het probleem te maken heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Representativeness bias

A

Foutieve heuristiek waarbij je ervan uitgaat dat een persoon of gebeurtenis die tot een bepaalde categorie behoort alle eigenschappen van die categorie bezit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Availability bias

A

Foutieve heuristiek waarbij je mogelijkheden inschat op basis van informatie uit eigen ervaring, informatie die beschikbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tirannie van de keuze

A

De verstoring van effectieve besluitvorming wanneer je wordt geconfronteerd met een overweldigende hoeveelheid mogelijkheden. Keuze stres.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mentale leeftijd

A

De gemiddelde leeftijd waarop normale gemiddelde individuen een bepaalde score bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kalenderleeftijd

A

Het aantal jaren dat is verstreken sinds de geboorte van het individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Intelligentiequotiënt (IQ)

A

Getalsmatige score op een intelligentietest, berekend door de mentale leeftijd van de proefpersoon te delen door zijn kalenderleeftijd x 100.

17
Q

Algemene of g-factor

A

Een algemene aangeboren eigenschap, volgens Spearman de hoofdfactor die de basis vormt van alle psychische activiteiten, dus ook intelligentie.

18
Q

Gekristalliseerde intelligentie

A

De kennis die een persoon heeft verworven plus de vaardigheid om toegang te krijgen tot die kennis. (Cattell)

19
Q

Vloeibare intelligentie

A

De vaardigheid om complexe relaties te zien en problemen op te lossen. (Cattell)

20
Q

Praktische intelligentie

A

Volgens Sternberg de vaardigheid om met de omgeving om te gaan. Ook wel contextuele intelligentie genoemd.

21
Q

Logisch redeneren

A

Volgens Sternberg het vermogen om problemen te analyseren en de juiste antwoorden te vinden. Ook wel Analytische of componentiële intelligentie genoemd.

22
Q

Experimentele intelligentie

A

Volgens Sternberg het soort intelligentie dat mensen helpt om nieuwe relaties tussen concepten te zien. Heeft te maken met inzicht en creativiteit.

23
Q

Triarchische theorie

A

Sternbergs theorie over intelligentie waarin hij drie soorten intelligentie onderscheidt: praktische intelligentie, logisch redeneren en experimentele intelligentie.

24
Q

Meervoudige intelligentie

A

Gardners theorie die stelt dat er acht (of meer) vormen van intelligentie bestaan.

25
Q

Frenelogie

A

De vorm van je hoofd, zegt iets over je intelligentie.

26
Q

Convergentietheorie

A

Je genen bepalen de grenzen van je IQ, je opvoeding of je die ook bereikt.