Hoofdstuk 5 Flashcards

1
Q

Conflictsociologie

A

De studie van sociale ongelijkheid of het bestaan van groeperingen die in een duurzame relatie van onder- en bovenschikking staan en daarom uiteenlopende belangen hebben, wat onderlinge conflicten genereert
=> concepten van Marx en Weber
=> Uitgangspunten
- Bestaande objectieve/ subjectieve ongelijkheid verklaren
- Winnaars en verliezers –> belangenconflicten
- Breder dan economische relaties
- Conflicten zijn geen uitzonderingen –> dit is geen discipline
- Sociale ongelijkheid kan niet zonder heerschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Heerschappij

A

Stabiele machtsverhoudingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Macht, versie Weber

A

De mogelijkheid om binnen een sociale betrekking de eigen wil door te zetten, ook tegen de weerstand in onverschillig waarop deze kans berust

“De kans dat een individu binnen een sociale relatie zijn of haar wil kan doorzetten, ook tegen weerstand in, ongeacht op welke basis die kans berust.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Machtsbron

A

Basis voor het vermogen om macht uit te oefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociale orde, versie conflictsociologie

A

Het bestaan van een enigzins stabiele machtsverhouding waarbinnen de machtigere partij haar wil aan een of meer anderen oplegt
(sociale structuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Inschikkelijk gedrag

A

Zich onderdanig gedragen ipv een conflict te rikseren
redenen:
- kans op conflict grote wanneer de ondergeschikte partij een minimum aan tegenmacht bezit (vigerende recht!)
- De kans op twist in machtsverhouding verkleint wanneer macht verandert in gezag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gezag/ autoriteit

A

Geldige of legitieme macht
(3 grote vormen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Legaal gezag

A

Autoriteit die berust op formeel vastgelegde regels en procedures (dominant in moderne MS)
=> Recht om orders uit te delen
=> Beperking mogelijke machtsuitoefening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Traditioneel gezag

A

Het toekennen van legitieme macht aan een of meer individuen door een onaantastbaar geachte traditie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Charismatisch gedrag

A

Gevolg van hun individuele uitstraling, steunt ook op religieuze of andere waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Functie, versies Parsons

A

Het positieve gevolg van een sociaal fenomeen, in brede zin, voor de ordening of het evenwicht binnen een sociaal systeem

is een centraal concept in zijn structureel-functionele benadering. Voor Parsons verwijst functie naar de rol of bijdrage die een sociaal systeem, subsysteem of instelling levert aan het behoud en de stabiliteit van het geheel. Hij ziet de samenleving als een geïntegreerd systeem waarin elk onderdeel een specifieke functie vervult.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Functionele vereiste (functional requirement)

A

Een noodzakelijkheid voor het functioneren van een sociaal systeem
=> Zolang individuen de bij de posities horende voorgegeven verwachtingen inlossen
Bv: samenhandelen verloopt gestructureerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Funtionalsime

A

Functionalistische benadering van het sociale

is een sociologische benadering die de samenleving beschouwt als een complex systeem waarvan de verschillende onderdelen samenwerken om stabiliteit, orde en solidariteit te waarborgen. Het richt zich op de functies die sociale instituties, rollen en normen vervullen om de samenleving als geheel te laten functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Functie, versie van Merton

A

Het positieve gevolg van een sociaal fenomeen, in brede zin, voor een ander sociaal verschijnsel of een sociaal verband!
Vooral te doen om bestaan van sociale functies, los van morele evaluatie

is een verdere verfijning van het concept zoals gebruikt in het structureel-functionalisme. Merton richt zich op de specifieke manieren waarop sociale structuren en processen bijdragen aan het functioneren van een samenleving. Hij introduceert belangrijke nuances, zoals het onderscheid tussen manifeste en latente functies, en hij erkent ook dat niet alle onderdelen van een systeem per se positief of functioneel zijn (disfuncties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Disfunctie (Merton)

A

Het negatieve gevolg van een sociaal fenomeen, in brede zin, voor een ander sociaal verschijnsel of sociaal verband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Manifeste (dis) functie (Merton)

A

Een positief/ negatief gevolg, bedoeld door de betrokken actor(en)

17
Q

latente (dis)functie (merton)

A

Een positief/ negatief gevolg, niet bedoeld door de betrokken actor(en)

18
Q

Nettobalans van het geheel van gevolgen

A

Het totaal van manifeste en latente functies en disfuncties
=> Eis: sociaal referentiepunt (selectiviteit)

19
Q

Symbool

A

Voertuig van één of meerdere betekenissen

20
Q

Symbolische interactie

A

De deelnemers beschouwen hun eigen gedragingen en die van anderen als betekenisgeladen of zinvol

21
Q

Interactieproces

A
  1. Globale situatiedefinitie
    - verwachtingen
    - andere actoren moeten eigen definitie door handelen bevestigen
    - Voortdurend ontstaan van minisituaties
  2. Indicatie-interpretatie
  3. afstemming handelingslijnen
22
Q

Samenhandelen, versie Blumer

A

Een lopend proces van het aan elkaar aanpassen of op elkaar afstemmen van de handelingen van de deelnemers!
Open karakter –> situationeel + contextueel

23
Q

Indicatie

A

Een aanwijzing die te kennen geeft hoe een actor zo dadelijk zal handelen

24
Q

Interpretatieve procedures

A

Actoren hanteren gedeelde regels in de omvang met symbolen

25
Q

Etceteraclausule

A

We veronderstellen continu dat we niet alles hoeven te verduidelijken en dat anderen de bedoelde betekenissen ook vatten zonder verdere uitleg bij ieder geuit woord of bij elke gecommuniceerde zin
= foutieve aanname

26
Q

conflict vs consensus

A

bij de studie van het samenleven en het beantwoorden van de socialeordevraag ligt de klemtoon ofwel op zichtbare of sluimerende groepsverschillen in belangen en macht die samenhangen met de ongelijke verdeling van privileges, ofwel op collectief ideeëngoed waarover binnen een verband een brede overeenstemming bestaat

27
Q

Handelingsvermogen vs Structuur (agency versus structure)

A

Tegenstelling 1: Het vertrekpunt bij de benadering van samenhandelen is ofwel het persoonlijk gemotiveerde handelingsvermogen van individuen, ofwel de bepaling daarvan door sociale structuren of maatschappelijke structuurkenmerken

28
Q

Begrijpen vs verklaren

A

Tegenstelling 2:
Bij de studie van het sociale primeert ofwel het begrijpen van binnenuit, ofwel het (liefst causaal) verklaren vanuit externe factoren

29
Q

kwalitatief vs kwantitatief

A

Tegenstelling 3

30
Q

Micro vs macro

A

Tegenstelling 4:
Het verschil in focus binnen onderzoek en theorievorming op ofwel de kleinschalige interactie tussen individuele actoren (interpretatief), ofwel de structuurkenmerken van samenleven ( verklarend)

31
Q

Cultuur vs structuur

A

Tegenstelling 5:
De socioloog richt zich bij de studie van het sociale op de structurerende kracht van ofwel ideeëngoed of kaders van betekenisgeving, ofwel sociale structuur en structuurkenmerken.

32
Q

Tegenstelling

A
  1. Handelingsvermogen VS Structuur ((agency versus structure)
  2. Begrijpen vs verklaren
    3.kwalitatief vs kwantitatief
  3. Micro VS macro
  4. Cultuur vs structuur
    (0). Conflict Vs consensus