Hoofdstuk 4 Flashcards
Atropologisch materialisme
De basisgedachte dat de materiële werkelijkheid zowel bron als resultaat van menselijke arbeid is
Klasse, versie Marx
De ene dan wel de andere positie binnen de maatschappelijke tegenstelling tussen de bezitters en de niet- bezitters van de productiemiddelen
=> transhistorisch
Dialectische benadering
In termen van opposities
Klassentegenstelling
Contradictie tussen de bezitters en niet-bezitters van de productiemiddelen
= fundamenteel structuurkenmerk van een samenleving
=> economische uitbuiting
Productiewijze
Concrete manier waarop economische waarde of rijkdom wordt gecreëerd
Meerwaarde
Het verschil tussen de hoogte van het gemiddeld loon dat een arbeider ontvangt en de economische waarde die hij in de vergoede arbeidstijd creëert
Klassenbelangen
Tegengestelde doelen van elke ‘klasse’
- kapitaal: ‘vooruit gaan’ –> meerwaarde stijgt, lonen dalen
- Arbeidersklasse: positie verbeteren –> lonen stijgen - meerwaarde daalt
Klassenstrijd
De directe confrontatie tussen de bezittende en de niet- bezittende klasse op basis van hun tegengestelde belangen
Modern kapitalisme, versie marx
Het productief maken van geld door koopwaren te fabriceren en die vervolgens op de markt tegen geld te ruilen
- Geld productief maken via de fabricatie van koopwaren en de uitbuiting van arbeid
- commodificatie
- meervoudige sociale dynamiek (markteconomie)
G-W-G’
Cyclus: geld dat leidt tot waren, die opnieuw geld opleveren (hoger bedrag)
=> nieuwe afzetmarkten zoeken
- innoveren
- commodificatie
Commodificatie/ vermarkting
De vervanging van autonoom gemaakte dingen of zelf uitgevoerde activiteiten door kooopwaren
Klassenpolarisatie
Verdwijning van alle nog niet tot de bezittende of niet-bezittende klassen behorende sociale lagen
= vereenvoudiging tot basisrelatie
=> verdwijnen van de middenklasse
Economisme/ economisch reductionisme
Materialistische maatschappijviesie: de mens is een arbeidend wezen en schept zijn eigen materiële omgeving
Sociale orde, versie marx
Klassenorde, klassenconflict
- geordende arbeidsverhoudingen binnen ondernemingen
- gevolg klassenstrijd: sociaal conflict
Eerste regel van de sociologische methode, Durkheim
Sociale feiten moeten beschouwd worden als dingen (reïficerend)
=> sociale = realiteit sui generis
=> feitelijkheid van sociale verschijnselen is het gevolg van manier waarop socioloog ze bestudeert
=> socioloog moet ze niet enkel benaderen alsof het dingen zijn, ze zijn het ook echt
S
sociale feiten
Eigenlijke studieobjecten van de socioloog
=> bovenindividueel, voorgeven, dwingend
=> via socialisatie
Sociologisme
de neiging om alle persoonlijk handelen (weg) te verklaren vanuit het sociale
Sociocentrisme
Het dubbele axioma dat de sociologie, gegeven de ingeburgerde tweedeling tussen individu en maatschappij, het sociale als een zelfstandige realiteit beschouwt en van daaruit richting individu redeneert
verwijst naar een manier van denken waarbij het eigen sociale of culturele perspectief centraal staat en vaak als superieur wordt beschouwd ten opzichte van andere perspectieven. Het begrip benadrukt hoe een groep of samenleving de neiging kan hebben om zichzelf als normatief te zien, waardoor andere groepen worden beoordeeld, gemarginaliseerd of uitgesloten op basis van die norm.
Sociale solidariteit
Wij- gevoelens of gevoelens van onderlinge verbondenheid en saamhorigheid
sociale cohesie
Sociale samenhang
Sociale integratie
Het één maken of integreren tot een hogere sociale eenheid van afzonderlijke eenheden
sociale orde, versie Durkheim
Het bestaan van sociale solidariteit, cohesie of integratie
Collectief of gemeenschappelijk bewustzijn
Het geheel van overtuigingen en gevoelens dat gedeeld wordt door de gemiddelde leden van dezelfde samenleving of eenzelfde sociaal verband
= sociaal feit
Mechanische solidariteit
Een sociale cohesie of integratie die quasiautomatisch voortvloeit uit de overeenkomst in opvattingen en levenscondities
= sociaal feit
(sociaal orde in eenvoudige SL)