hoofdstuk 5 Flashcards

1
Q

person perceptions

A

hoe we anderen waarnemen, gebaseerd op eerste indrukken en (mogelijk vertekende) interpretaties van hun gedrag later

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

nonverbal communication

A

de vele manieren waarop we informatie aan anderen doorgeven via lichaamstaal, stemgeluid en gezichtsuitdrukkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

universality hypothesis

A

het idee dat non-verbale gezichtsuitdrukkingen universeel zijn, ongeacht de cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

duchenne smile

A

een oprechte, oprechte glimlach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

duping delight

A

de grijns op het gezicht die verschijnt wanneer mensen denken dat ze met een leugen zijn weggekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

micro-expression

A

een onvrijwillige flits van emotionele eerlijkheid op iemands gezicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cultureme

A

cultuurspecifieke symbolen die breed gedeelde ideeën of sociale indrukken overbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

halo effect

A

wanneer een hele sociale perceptie van een persoon is opgebouwd rond een enkele eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

central trait

A

een belangrijk kenmerk in een persoon of object dat een uniforme indruk wekt over de hele persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

what-is-beautiful-is-good effect

A

wanneer fysieke aantrekkelijkheid een halo-effect creëert, zodat mooie mensen ook verschillende andere positieve eigenschappen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

self-fulfulling prophecy

A

verwachtingen die zichzelf waarmaken omdat ze ons eigen gedrag veranderen en hoe anderen op ons reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

attribution theory

A

het idee dat we proberen het gedrag van andere mensen te begrijpen met behulp van gezond verstand verklaringen en aanwijzingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

attributions

A

onze gissingen voor de oorzaak van andermans acties of gebeurtenissen om ons heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

internal attributions

A

verklaringen voor iemands gedrag die over hen gaan, zoals hun persoonlijkheid of bewuste keuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

external attributions

A

verklaringen voor iemands gedrag die zijn gebaseerd op factoren buiten zijn macht of op de omstandigheden, zoals ziek worden, het weer of geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

just world hypothesis

A

het idee dat mensen moeten geloven in een eerlijke wereld waar mensen over het algemeen krijgen wat ze verdienen, wat kan leiden tot onjuiste interne attributies voor het gedrag of de resultaten van anderen

17
Q

locus of control

A

ons geloof of we onze eigen toekomst kunnen beheersen (interne locus) of dat onze toekomst afhankelijk is van geluk, het lot of een hogere macht (externe locus)

18
Q

covariation model of attribution

A

onze pogingen om systematische verklaringen te vinden voor waarom mensen handelen zoals ze doen

19
Q

consensus

A

de dimensie van Kelley’s covariatiemodel van attributie die verwijst naar de vraag of andere mensen geneigd zijn zich op dezelfde manier te gedragen tegenover een doelpersoon

20
Q

consistency

A

de dimensie van Kelley’s covariatiemodel van attributie die verwijst naar de vraag of de actor in de situatie de neiging heeft om op dezelfde manier te handelen tegenover iedereen

21
Q

distinctiveness

A

de dimensie van Kelley’s covariatiemodel van attributie die verwijst naar iets unieks aan deze situatie dat het gedrag van de acteur ten opzichte van een doelwit verklaart

22
Q

terror management theory

A

het idee dat wanneer we worden herinnerd aan onze eigen uiteindelijke dood, we troostende overtuigingen omarmen

23
Q

mortality salience

A

wanneer onderzoekers het idee van de dood, vooral de onvermijdelijke dood van een individu, levendiger maken

24
Q

fundamental attribution error

A

onze neiging om de invloed van persoonlijkheid te overschatten en de kracht van de situatie te onderschatten wanneer we attributies maken over het gedrag van anderen

25
Q

actor-observer bias

A

onze neiging om aan persoonlijkheid te denken bij het uitleggen van andermans gedrag, maar de omstandigheden te onthouden bij het uitleggen van ons eigen gedrag

26
Q

false-consensus effect

A

de overschatting van hoeveel andere mensen onze waarden, percepties en overtuigingen delen

27
Q

truly false consensus effect

A

overschatting dat anderen onze overtuigingen delen, zelfs nadat we objectieve statistische informatie hebben die die overtuiging tegenspreekt