hoofdstuk 4 Flashcards

1
Q

social cognition

A

de studie van hoe we sociale informatie verwerken met behulp van een combinatie van logica en intuïtie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dual processing

A

het vermogen om informatie te verwerken met behulp van zowel intuïtie als logica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

intuition

A

het vermogen om iets snel en automatisch te weten; een ‘onderbuikgevoel’ dat weinig mentale inspanning kost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

logic

A

het vermogen om reden te gebruiken, systematisch te denken en zorgvuldig bewijsmateriaal te overwegen bij het nemen van een beslissing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cognitive load

A

de hoeveelheid informatie en denken die we in één keer aankunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cognitive load shifting

A

wanneer we zo nodig soepel heen en weer kunnen schakelen tussen intuïtie en logica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

memory structures (mental structures)

A

cognitieve kaders die ons helpen sociale informatie te organiseren en te interpreteren. Ze omvatten schema’s, scripts en stereotypen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

script

A

een geheugenstructuur die verwachtingen vormt over hoe bepaalde sociale gebeurtenissen zullen plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

stereotype

A

een geheugenstructuur die ervan uitgaat dat iedereen in een bepaalde groep dezelfde kenmerken deelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cognitive miser

A

de neiging van mensen om mentale kortere wegen te nemen om de cognitieve belasting te minimaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

satisficing

A

beslissingen nemen die ‘goed genoeg’ zijn om cognitieve overbelasting te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

maximizer

A

een hoge cognitieve belasting uitoefenen bij het nemen van beslissingen door elke optie uitputtend te onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

magical thinking

A

overtuigingen of percepties die niet kloppen met de werkelijkheid, zoals contrafeitelijk denken, optimistische vooringenomenheid en de planningsfout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

counterfactual thinking

A

de neiging om alternatieve feiten of gebeurtenissen voor te stellen die tot een andere toekomst zouden hebben geleid: beeldvorming van ‘wat zou kunnen hebben’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

downward counterfactuals

A

ingebeelde uitkomsten die erger zijn dan de werkelijkheid; ze kunnen geruststellend zijn nadat er iets mis is gegaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

upward counterfactuals

A

ingebeelde resultaten die beter zijn dan de werkelijkheid; ze kunnen ons helpen om van fouten te leren

17
Q

optimistic bias

A

de onrealistische verwachting dat het goed zal komen

18
Q

planning fallacy

A

het ongerechtvaardigde vertrouwen dat het eigen project, in tegenstelling tot vergelijkbare projecten, zal verlopen zoals gepland

19
Q

principle of parsimony

A

de neiging van individuen, vooral wetenschappers, om de voorkeur te geven aan het eenvoudigste antwoord dat het meeste bewijs verklaart

20
Q

mental accessibility

A

het gemak waarmee een idee in je opkomt

21
Q

semantic network

A

een verzameling of mentale concepten die verbonden zijn door gemeenschappelijke kenmerken

22
Q

priming

A

initiële activering van een concept binnen een semantisch netwerk waardoor verwante ideeën gemakkelijker in je opkomen

23
Q

algorithm

A

een systematische, logische, maar soms trage manier van zoeken naar een oplossing voor een probleem of vraag

24
Q

heuristic

A

elke mentale kortere weg die het gemakkelijker maakt om moeilijke problemen op te lossen.
Hoewel ze snel zijn, kunnen deze snelkoppelingen soms tot fouten leiden

25
anchoring and adjustment heuristic
onze neiging om beïnvloed te worden door een startpunt bij het maken van numerieke gissingen over iets als het startpunt onbetrouwbaar is
26
availability heuristic
onze neiging om de frequentie van iets te overschatten op basis van hoe gemakkelijk het in je opkomt
27
representativeness heuristic
onze neiging om beslissingen te nemen op basis van wat 'typisch' lijkt, zelfs als dat tegen de statistische waarschijnlijkheid ingaat
28
confirmation bias
onze neiging om op te merken en te onthouden om alleen bewijs op te merken en te onthouden dat onze overtuigingen en verwachtingen bevestigt
29
hindsight bias
onze neiging om te geloven dat we de uitkomst van een gebeurtenis in het verleden hadden kunnen voorspellen, maar pas nadat we al wisten wat er gebeurde; de valse overtuiging dat we 'het allang wisten'
30
negativity bias
onze neiging om negatieve informatie beter op te merken en te onthouden dan positieve informatie