Hoofdstuk 5 Flashcards
3 soorten meetmethoden
- zelfrapportage
- observering
- fysiologisch
schalen van metingen
kwantitatieve/categorische variabelen:
- nominale schaal = deelt variabele in in categorieën
- ordinale schaal = deelt variabele in ahv schaal/rankverdeling
- interval schaal = deelt variabele in ahv gelijke intervallen, waarbij er geen true zero is
- ratio schaal = deelt variabele in ahv nummers met gelijke intervallen met een true zero
wat is een meetfout en wat voor invloed heeft het
waargenomen score = werkelijke score + meetfout
- willekeurige meetfout = meetfout wordt veroorzaakt door willekeurige factoren
- systematische meetfout = meetfout wordt veroorzaakt door inconsistent meetinstrument
meetfouten verlagen de betrouwbaarheid/reliability -> geen hoge correlatie tussen de scores van verschillende metingen
wat is betrouwbaarheid
- geeft een schatting van de ware score (vergeleken met de score veroorzaakt door een meetfout)
- zegt iets over de consistentheid van de resultaten
3 soorten betrouwbaarheid
- test-hertest = of resultaten consistent zijn over verschillende metingen -> alleen bij stabiele eigenschappen
- interbeoordelaars = of resultaten consisten zijn tussen verschillende observeerders
- interne betrouwbaarheid = of resultaten consistent zijn in de vragen die hetzelfde construct meten
hoe wordt de interne consistentie/betrouwbaarheid bepaald
split half methode = test opdelen in 2 delen, waarvan de correlatiecoëfficient wordt berekend
of
1. correlatie tussen elk item berekenen = average inter-item correlation AIC -> gemiddelde correlatie tussen items
2. cronbach’s alpha = combinatie van de AIC en het aantal items in de schaal
hoe wordt de test/hertest betrouwbaarheid bepaald
dezelfde set participanten 2 keer meten, en de correlatiecoëfficient tussen deze metingen berekenen
hoe wordt de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bepaald
- bij kwalitatieve gegevens: correlatiecoëfficient berekenen tussen de beoordeling van 2 observeerders
- bij kwantitatieve gegevens: kappa = statistic die meet in welke mate de observeerders deelnemers in dezelfde categorie plaatsen
6 soorten validiteit
- gezichtsvaliditeit/face validity = ziet test er op eerste gezicht valide uit
- inhoudsvaliditeit/content validity = worden alle delen van het construct gemeten
- criteriumvaliditeit = komt test overeen met werkelijk gedrag -> concurrentie en predictieve validiteit
- convergentie validiteit/convergent validity = correleert test positief met andere metingen van dezelfde constructen
- discriminerende validiteit/discriminant validity = correleert test negatief met andere metingen die andere constructen meten
- constructvaliditeit = meet de test wat hij moet meten
soorten criteriumvaliditeit
- concurrentie validiteit = is test gerelateerd aan relevant gedrag in het heden
- predictieve validiteit = kan test relevant gedrag in de toekomst voorspellen