Hoofdstuk 4: persoonlijkheid Flashcards
Wat is de voorbeelddefinitie van persoonlijkheid van Larsen&Buss
Persoonlijkheid is een verzameling van psychologische kenmerken en mechanismen die een individu kenmerken, die op een bepaalde manier georganiseerd zijn en relatief duurzaam zijn, die zijn interacties en aanpassingen aan de omgeving beïnvloed
Wat zijn terugkerende elementen in veel definities van persoonlijkheid
- Structuren (vastliggende kenmerken) en processen (manieren van informatieverwerking)
- In één persoon, intern aanwezig, referentie naar onderliggende kenmerken, er is iets interns dat gedrag bepaalt
- Bepalen interactie met de omgeving (gedachten, gevoelens, gedrag)
- Relatief consistent over de tijd
Kurt Lewin
= Voorvader sociale en persoonlijkheidspsychologie
Zijn vergelijking: B= f(P,S) => Gedrag is resultante van persoonlijkheid en situatie (omgeving)
–> Geobserveerde variantie in gedrag is toe te schrijven aan
- Variantie die toe te schrijven is aan individuele verschillen (= hoofdeffect persoon)
- Variantie die toe te schrijven is aan situationele verschillen (= hoofdeffect situatie)
- Variantie die toe te schrijven is aan interactie tussen personen en situatie (= interactie-effect situatie en persoon)
Benoem de 3 strekkingen binnen pid die elk een andere visie hebben op hoe we individuele verschillen in persoonlijkheid moeten begrijpen
- Nomothetische trekpsychologie: hoofdeffect persoon
- Situationisme: hoofdeffect situatie
- Interactionisme: interactie persoon en situatie
Definitie persoonlijkheidstrek (volgens nomothetische trekpsychologie)
Hypothetisch construct dat wordt geformuleerd door persoonlijkheidsonderzoekers om op gemakkelijke en spaarzame manier id in gedrag, gedachten en gevoelens te beschrijven, verklaren en voorspellen
3 cruciale eigenschappen van een persoonlijkheidstrek
- Interne, stabiele eigenschappen die individu over situaties en tijdstippen heen met zich meedraagt; gegeven aanleiding tot consistent patroon
- Causaal: deze interne eigenschappen verklaren en liggen aan de basis van gedrag van een individu
- Trekken in de vorm van dimensies waarop mensen verschillende posities, gradaties kunnen innemen; continuüm, iedereen heeft elke eigenschap in meer of mindere mate
Benoem 4 consistenties onderscheiden door Sarah Hampson
- Type A consistentie = cross-temporele consistentie
= Mate waarin individuele verschillen in één situatie omtrent één gedrag samenhangen, consistent over de tijd heen - Type B consistentie = cross-situationele consistentie
= Hoe stabiel is hetzelfde gedrag van mensen over verschillende situaties
Bij 1 persoon: gedraagt persoon zich gelijkaardig over situaties
Bij meerdere personen: blijft de rangorde gelijk - Type C consistentie = cross-uitings consistentie van gedrag
= Mate waarin verschillen tussen mensen inzake twee gedragingen die uiting zijn van eenzelfde trek
= consistentie van id omtrent verschillende gedragingen van eenzelfde trek in zelfde situatie - Type D consistentie = personality coefficient, predictie van concreet gedrag op basis van trekscores
= In welke mate kunnen trekscores concreet gedrag in concrete situaties voorspellen
= De mate waarin id omtrent stellen van één gedrag en een ander gedrag (verwijst nr dezelfde trek) in verschillende situaties samenhangen
Identificatie van de belangrijkste trekken + hoe komen we hierachter
Benoem de 3 verschillende benaderingen om deze vraag te beantwoorden
- Lexicale benadering
- Statistische benadering
- Theoretische benadering
leg uit: lexicale benadering
+ problemen
o Assumpties
▪ Trektermen zijn belangrijk voor mensen om met elkaar te communiceren
▪ Taal is enige manier om toegang te krijgen tot iemands interne toestand
o Lexicale hypothese: belangrijke individuele verschillen zijn doorheen de tijd
vastgelegd in de taal
o Criteria belangrijkste trekken
▪ Synoniemfrequentie: hoe meer synoniemen voor eenzelfde trek, hoe
belangrijker
▪ Cross-culturele universaliteit: hoeveel te meer talen woord(en) voor bepaalde
trek bezitten, hoe belangrijker (soms volledig cultuurgebonden)
o Problemen en beperkingen
▪ Veel woorden ambigu, metaforisch, moeilijk, of betekenis niet altijd even
duidelijk
▪ Persoonlijkheid niet enkel tot uiting in adjectieven + ook in nonverbaal
gedrag
o Conclusie: goed vertrekpunt, maar best niet exclusief gebruiken
Leg uit: statistische benadering
Vertrekken van grote verzameling persoonlijkheidsbeschrijvende vragen
➔ vaak gebaseerd op lexicale analyse om verzameling aan te leggen
o Doel = achterhalen welke belangrijkste dimensies/trekken van persoonlijkheid zijn
o Factoranalyse: statistische techniek die groepjes items identificeert die samen
voorkomen, en die niet samen voorkomen met andere groepjes
➔ welke persoonlijkheidsbeschrijvende woorden komen samen voor, en hebben dus
gemeenschappelijke basis?
o Voordeel: nuttig om grote verzameling te reduceren tot kleiner aantal factoren
o Nadeel: gevonden onderliggende dimensies volledig afhankelijk van input die
oorspronkelijk meegenomen werd in analyse; maak goede selectie!
Leg uit: theoretische benadering
o Vertrekpunt = theorie
o Stelt voorop welke variabelen (trekken) belangrijk zijn voor beschrijven van
verschillen tussen mensen
o Voorbeeld: socioseksuele oriëntatie (Simpson en Gangestad, 1991) stelden 1
dimensie op van hoe mensen zich doorgaans gedragen in romantische relaties
➔ monogaam en trouw —- polygaam en overspelig
o Nadeel: alles valt of staat met kwaliteit van de theorie
Leg uit: psycho-analytische theorie van Freud
- Wie is Freud
- theorie over psychoseksuele ontwikkeling
- Zijn visie op structuur van persoonlijkheid + gevolg id verschillen in persoonlijkheid
Sigmund Freud
* Privépraktijk voor ‘zenuwziekten’ (psychiater)
* Ontwikkelde zeer brede theorie over menselijke geest doorheen behandelen van patiënten;
obv casuïstiek die hij in zijn praktijk tegenkwam
* Nadruk op rol van onbewuste en belang van vroege ontwikkeling in menselijk functioneren
Structuur van persoonlijkheid: persoonlijkheid resultaat van verhouding tss 3 instanties
* Id: onbewuste wensen en verlangens (seks, agressie)
* Superego: geïnternaliseerde waarden en normen maatschappij, geweten
* Ego: bemiddelaar tussen id en superego
o Adhv defensiemechanismen: driften op een verzoenbare manier uiten
o Verdringing, projectie, fantaseren, dromen, …
Psychoseksuele ontwikkeling
➔ men doorloopt verschillende fasen in ontwikkeling seksualiteit, met daarin conflict id-superego
* Orale fase (0-18 maanden): behoeftebevrediging, zuigen, afhankelijkheid moeder
* Anale fase (18 maanden - 3 jaar): controle over waar en wanneer behoefte doen (want pamper
aan), moet bijgebracht worden ➔ zelfcontrole (fout: overgecontroleerd/net totaal niet)
* Fallische fase (3 tot 5 jaar): ontdekking ander geslacht, seksuele aantrekking tot ouder van
ander geslacht (oedipus, elektra), leren om ouder v ander geslacht te delen met ouder zelfde
geslacht
* Latentiefase
* Genitale fase (puberteit): volwassen seksualiteit
➔ als conflict opgelost, naar volgende fase; goed conflicten oplossen leidt tot normale ontwikkeling
Conclusie: individuele verschillen in persoonlijkheid als gevolg van
1. verschillen in relatieve sterkte id, ego en superego = structuur
➔ vb. bij impulsief persoon is id vooral sterker
2. verschillen in gebruik van defensiemechanismen = processen
➔ vb. fantaseren vs. verdringen
3. verschillen in doorlopen en oplossen van conflicten tijdens psychoseksuele ontwikkeling
➔ verschillen als gevolg van interne, stabiele en causale factoren; trektheorie
Leg uit: Hierarchical Model of Personality van Hans Eysenck
- wie is Eysenck
- Inhoud model
-Niveaus van model
-Biologische basis
Hans Eysenck
* Heel productief, vaak geciteerd (meest op Freud na)
* Afbreuk aan naam door banden met tabakindustrie (manipuleren van resultaten en zo kanker
toeschrijven aan persoonlijkheid ipv tabak)
* Model v persoonlijkheid gebaseerd op 2 uitgangspunten
o Hoge mate van erfelijkheid
o Psychofysiologische basis in lichaam
Model en haar niveaus
- Niveau 1: supertrekken
o Extraversie-Introversie (E)
▪ Extravert: veel vrienden, feestjes, sociaal, mensen rondom zich nodig,
zorgeloos, gemakkelijk, hoog activiteitsniveau
▪ Introvert: liever alleen, minder echte vrienden, serieuzer
o Neuroticisme-Emotionele Stabiliteit (N)
▪ Neuroticisme: zorgelijk, angstig, depressief, slaapproblemen,
psychosomatische symptomen, overreactief op stress, emotioneel labiel
▪ Emotioneel stabiel: kalm, snel gekalmeerd, gematigde emotionele reacties
o Psychoticisme (P)
▪ Solitair, weinig empathie, ongevoelig (soms plezier uit lijden anderen),
agressief, voorkeur voor het bizarre, impulsief, antisociale trekken
▪ Extreem uiteinde = psychopathie - Niveau 2: minder brede trekken die wel specifieker zijn, trekken die voldoende vaak samen
voorkomen en onderliggende gemeenschappelijke basis hebben (niveau 1)
➔ angstig (N), avontuurlijk (E), agressief (P) - Niveau 3: habituele gedragingen
➔ ruzie (P), reizen (E), vermijdingsgedrag (N) - Niveau 4: specifieke acts
➔ gevecht (P), Irak (I), niet in lift stappen (N)
➔ voorbeelden bij P: wreedheden tegen dieren in kindertijd, gewelddadige films, …
Biologische basis als causale oorzaken - Overerfbaarheid P, E, N matig (30-50%); maar ook andere trekken die niet in dit model zitten
hebben deze rating - Identificeerbaar fysiologisch substraat
o E: gebaseerd op wet van Yerkes-Dodson (opt. arousal)
▪ Extraverten hebben onderactivatie van ARAS4
, dus zoeken extra stimulatie
om arousalniveau te doen toenemen voor optimale prestatie
➔ sociale activiteiten, risico nemen, …
▪ Introverten hebben overarousal, dus vermijden extra stimulatie
➔ vermijden sociale contacten, rustige omgeving, …
o N: meer veranderlijk centraal zenuwstelsel
o P: meer testosteron, minder MAO (inhibitor)
Benoem voor-en nadelen van Hierarchical Model of Personality
- Voordelen
o Grote invloed op persoonlijkheidspsychologie
o Reeds vroege aandacht voor biologische factoren persoonlijkheid - Nadelen
o Veel andere trekken tonen ook matige overerfbaarheid
o Andere belangrijke trekken mogelijks over het hoofd gezien
Leg uit: Cattell’s Taxonomy: The 16 Personality Factor System
- Wie
- Doel
-Methode
Raymond Cattell
* Geen familie van James Cattell (cf. gegevenskubus)
* Geboren in UK in 1905, geëmigreerd naar VS en gestorven in 1998
* Geloofde sterk in factoranalyse voor achterhalen van trekken
* Doel en methode
o Basistrekken van persoonlijkheid identificeren en meten, geïnspireerd door
biochemie (ontdekking van verschillende soorten vitamines)
o Stelselmatig werk
▪ Items verzinnen, afnemen op grote schaal, factoranalyse
▪ Volstaat nu bestaande aantal factoren om alles te verklaren of hebben we nog
trekken nodig?
▪ Cyclus met uiteindelijk 16 factoren
o Datatriangulatie, gebruikmaken van verschillende soorten data (S, T, …)
Wat was kritiek op Cattell’s Taxonomie
Anderen konden niet altijd deze 16 factoren repliceren
* Kleiner aantal factoren zou volgens anderen voldoende zijn om belangrijkste dimensies te
vatten waarop mensen van elkaar kunnen verschillen
o 16 is teveel, niet spaarzaam
o Anderzijds: wel goed in voorspellen (cf. trade-off aantal factoren)
* Positief: eerder onderbelichte domeinen (vb. radicaal, innovatief) kwamen naar boven
Leg uit: The Wiggins Circumplex
- Wie is Wiggins
- wat houdt the wiggins circumplex in
Wiggins (1979)
* Bouwde verder op werk van Timothy Leary (Harvardprofessor en hippiegoeroe)
* Startte met lexicale assumptie; trektermen specifiëren wijzen waarop mensen van elkaar
kunnen verschillen
o Interpersoonlijk (=gedrag)
o Temperament (=opvliegendheid)
o Moraliteit (=eerlijkheid)
o Materieel (=gierigheid)
o Attitude (=spiritualiteit)
o Mentaal (=slimheid, intelligentie)
o Fysiek (=gezondheid)
* Spitste zich vooral toe op interpersoonlijke trekken
Wigginsw Circumplex
➔ interpersoonlijk = interacties tussen mensen waarbij mensen dingen uitwisselen (heel breed;
gedachten, vragen, objecten, …)
* Onderliggende factoren aan interpersoonlijk gedrag;
definiëren assen van circumplex
o Liefde: mate van vriendelijkheid of
vijandigheid (= X-as)
o Status: hiërarchische opstelling (= Y-as)
* Dus: interpersoonlijke trekken geven aan hoe iemand
is in relaties met anderen, en kunnen gereduceerd
worden tot 2 onderliggende trekken
* Circumplex definieert onderlinge relaties tussen trekken
o Adjacency (naburigheid): positieve correlatie, hoek <90°, vb. arrogant-dominant
o Bipolarity: negatieve correlatie, hoek 180°, vb. koud-vriendelijk
o Independance, orthogonality: nulcorrelatie, hoek 90°, vb. vriendelijk-onderdanig
Voor- en nadelen van the wiggins circumplex
- Voordelen
o Geeft expliciete definitie van wat interpersoonlijk gedrag inhoudt
o Specifieert relaties tussen de verschillende trekken
o Geeft tot dan bestaande gaten aan in onderzoek over interpersoonlijk gedrag (vb.
pretentieloos, was eerst onderbelicht) - Nadeel; interpersoonlijke trekken gedefinieerd met 2 dimensies; andere trekken die hier niet
onder vallen kunnen ook belangrijke factoren zijn (vb. betrouwbaarheid, flirterigheid, …)
➔ moeilijke balans tussen spaarzaam en te weinig enerzijds, goede voorspeller en teveel
anderzijds
Leg uit: Five-Factor Model (Costa, McCrae, Goldberg
➔ huidige consensus, postuleert 5 brede en orthogonale (onafh.) factoren die individuele verschillen
in persoonlijkheid beschrijven en verklaren
➔ eerst gebaseerd op lexicale, later uitsluitend statistische methode
* O: openheid (mate van openstaan voor nieuwe ervaringen) en/of intellect (intelligentie)
* C: conscientieusheid, gewetensvolheid
* E: extraversie (vs. introversie)
* A: agreeableness, vriendelijkheid (vs. vijandigheid)
* N: neuroticisme (vs. emotionele stabiliteit)
Hiërarchische structuur (cf. Eysenck)
* Elk van de 5 dimensies verder onderverdeeld in facetten; deelaspecten die trek weerspiegelen
* Voorbeeld neuroticisme, 6 facetten
o Angst: ongerust, snel bang, zorgelijk, gespannen
o Ergernis: neiging tot ervaren van frustratie
o Depressie: ontvankelijk voor negatieve gevoelens
o Schaamte: niet op gemak in gezelschap, verlegen, snel bekeken voelen, gevoelig voor
spot
o Impulsiviteit: onvermogen om impulsen te beheersen (noot: geen goed facet voor N,
want kan je ook plaatsen bij extraversie E)
o Kwetsbaarheid: stressgevoelig, moeilijk omgaan met stress en spanning