Hoofdstuk 4: persoonlijkheid Flashcards

1
Q

Wat is de voorbeelddefinitie van persoonlijkheid van Larsen&Buss

A

Persoonlijkheid is een verzameling van psychologische kenmerken en mechanismen die een individu kenmerken, die op een bepaalde manier georganiseerd zijn en relatief duurzaam zijn, die zijn interacties en aanpassingen aan de omgeving beïnvloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn terugkerende elementen in veel definities van persoonlijkheid

A
  1. Structuren (vastliggende kenmerken) en processen (manieren van informatieverwerking)
  2. In één persoon, intern aanwezig, referentie naar onderliggende kenmerken, er is iets interns dat gedrag bepaalt
  3. Bepalen interactie met de omgeving (gedachten, gevoelens, gedrag)
  4. Relatief consistent over de tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kurt Lewin

A

= Voorvader sociale en persoonlijkheidspsychologie
Zijn vergelijking: B= f(P,S) => Gedrag is resultante van persoonlijkheid en situatie (omgeving)
–> Geobserveerde variantie in gedrag is toe te schrijven aan
- Variantie die toe te schrijven is aan individuele verschillen (= hoofdeffect persoon)
- Variantie die toe te schrijven is aan situationele verschillen (= hoofdeffect situatie)
- Variantie die toe te schrijven is aan interactie tussen personen en situatie (= interactie-effect situatie en persoon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoem de 3 strekkingen binnen pid die elk een andere visie hebben op hoe we individuele verschillen in persoonlijkheid moeten begrijpen

A
  1. Nomothetische trekpsychologie: hoofdeffect persoon
  2. Situationisme: hoofdeffect situatie
  3. Interactionisme: interactie persoon en situatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie persoonlijkheidstrek (volgens nomothetische trekpsychologie)

A

Hypothetisch construct dat wordt geformuleerd door persoonlijkheidsonderzoekers om op gemakkelijke en spaarzame manier id in gedrag, gedachten en gevoelens te beschrijven, verklaren en voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 cruciale eigenschappen van een persoonlijkheidstrek

A
  1. Interne, stabiele eigenschappen die individu over situaties en tijdstippen heen met zich meedraagt; gegeven aanleiding tot consistent patroon
  2. Causaal: deze interne eigenschappen verklaren en liggen aan de basis van gedrag van een individu
  3. Trekken in de vorm van dimensies waarop mensen verschillende posities, gradaties kunnen innemen; continuüm, iedereen heeft elke eigenschap in meer of mindere mate
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Benoem 4 consistenties onderscheiden door Sarah Hampson

A
  1. Type A consistentie = cross-temporele consistentie
    = Mate waarin individuele verschillen in één situatie omtrent één gedrag samenhangen, consistent over de tijd heen
  2. Type B consistentie = cross-situationele consistentie
    = Hoe stabiel is hetzelfde gedrag van mensen over verschillende situaties
    Bij 1 persoon: gedraagt persoon zich gelijkaardig over situaties
    Bij meerdere personen: blijft de rangorde gelijk
  3. Type C consistentie = cross-uitings consistentie van gedrag
    = Mate waarin verschillen tussen mensen inzake twee gedragingen die uiting zijn van eenzelfde trek
    = consistentie van id omtrent verschillende gedragingen van eenzelfde trek in zelfde situatie
  4. Type D consistentie = personality coefficient, predictie van concreet gedrag op basis van trekscores
    = In welke mate kunnen trekscores concreet gedrag in concrete situaties voorspellen
    = De mate waarin id omtrent stellen van één gedrag en een ander gedrag (verwijst nr dezelfde trek) in verschillende situaties samenhangen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Identificatie van de belangrijkste trekken + hoe komen we hierachter
Benoem de 3 verschillende benaderingen om deze vraag te beantwoorden

A
  1. Lexicale benadering
  2. Statistische benadering
  3. Theoretische benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

leg uit: lexicale benadering
+ problemen

A

o Assumpties
▪ Trektermen zijn belangrijk voor mensen om met elkaar te communiceren
▪ Taal is enige manier om toegang te krijgen tot iemands interne toestand
o Lexicale hypothese: belangrijke individuele verschillen zijn doorheen de tijd
vastgelegd in de taal
o Criteria belangrijkste trekken
▪ Synoniemfrequentie: hoe meer synoniemen voor eenzelfde trek, hoe
belangrijker
▪ Cross-culturele universaliteit: hoeveel te meer talen woord(en) voor bepaalde
trek bezitten, hoe belangrijker (soms volledig cultuurgebonden)
o Problemen en beperkingen
▪ Veel woorden ambigu, metaforisch, moeilijk, of betekenis niet altijd even
duidelijk
▪ Persoonlijkheid niet enkel tot uiting in adjectieven + ook in nonverbaal
gedrag
o Conclusie: goed vertrekpunt, maar best niet exclusief gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg uit: statistische benadering

A

Vertrekken van grote verzameling persoonlijkheidsbeschrijvende vragen
➔ vaak gebaseerd op lexicale analyse om verzameling aan te leggen
o Doel = achterhalen welke belangrijkste dimensies/trekken van persoonlijkheid zijn
o Factoranalyse: statistische techniek die groepjes items identificeert die samen
voorkomen, en die niet samen voorkomen met andere groepjes
➔ welke persoonlijkheidsbeschrijvende woorden komen samen voor, en hebben dus
gemeenschappelijke basis?
o Voordeel: nuttig om grote verzameling te reduceren tot kleiner aantal factoren
o Nadeel: gevonden onderliggende dimensies volledig afhankelijk van input die
oorspronkelijk meegenomen werd in analyse; maak goede selectie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg uit: theoretische benadering

A

o Vertrekpunt = theorie
o Stelt voorop welke variabelen (trekken) belangrijk zijn voor beschrijven van
verschillen tussen mensen
o Voorbeeld: socioseksuele oriëntatie (Simpson en Gangestad, 1991) stelden 1
dimensie op van hoe mensen zich doorgaans gedragen in romantische relaties
➔ monogaam en trouw —- polygaam en overspelig
o Nadeel: alles valt of staat met kwaliteit van de theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg uit: psycho-analytische theorie van Freud
- Wie is Freud
- theorie over psychoseksuele ontwikkeling
- Zijn visie op structuur van persoonlijkheid + gevolg id verschillen in persoonlijkheid

A

Sigmund Freud
* Privépraktijk voor ‘zenuwziekten’ (psychiater)
* Ontwikkelde zeer brede theorie over menselijke geest doorheen behandelen van patiënten;
obv casuïstiek die hij in zijn praktijk tegenkwam
* Nadruk op rol van onbewuste en belang van vroege ontwikkeling in menselijk functioneren
Structuur van persoonlijkheid: persoonlijkheid resultaat van verhouding tss 3 instanties
* Id: onbewuste wensen en verlangens (seks, agressie)
* Superego: geïnternaliseerde waarden en normen maatschappij, geweten
* Ego: bemiddelaar tussen id en superego
o Adhv defensiemechanismen: driften op een verzoenbare manier uiten
o Verdringing, projectie, fantaseren, dromen, …
Psychoseksuele ontwikkeling
➔ men doorloopt verschillende fasen in ontwikkeling seksualiteit, met daarin conflict id-superego
* Orale fase (0-18 maanden): behoeftebevrediging, zuigen, afhankelijkheid moeder
* Anale fase (18 maanden - 3 jaar): controle over waar en wanneer behoefte doen (want pamper
aan), moet bijgebracht worden ➔ zelfcontrole (fout: overgecontroleerd/net totaal niet)
* Fallische fase (3 tot 5 jaar): ontdekking ander geslacht, seksuele aantrekking tot ouder van
ander geslacht (oedipus, elektra), leren om ouder v ander geslacht te delen met ouder zelfde
geslacht
* Latentiefase
* Genitale fase (puberteit): volwassen seksualiteit
➔ als conflict opgelost, naar volgende fase; goed conflicten oplossen leidt tot normale ontwikkeling

Conclusie: individuele verschillen in persoonlijkheid als gevolg van
1. verschillen in relatieve sterkte id, ego en superego = structuur
➔ vb. bij impulsief persoon is id vooral sterker
2. verschillen in gebruik van defensiemechanismen = processen
➔ vb. fantaseren vs. verdringen
3. verschillen in doorlopen en oplossen van conflicten tijdens psychoseksuele ontwikkeling
➔ verschillen als gevolg van interne, stabiele en causale factoren; trektheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg uit: Hierarchical Model of Personality van Hans Eysenck
- wie is Eysenck
- Inhoud model
-Niveaus van model
-Biologische basis

A

Hans Eysenck
* Heel productief, vaak geciteerd (meest op Freud na)
* Afbreuk aan naam door banden met tabakindustrie (manipuleren van resultaten en zo kanker
toeschrijven aan persoonlijkheid ipv tabak)
* Model v persoonlijkheid gebaseerd op 2 uitgangspunten
o Hoge mate van erfelijkheid
o Psychofysiologische basis in lichaam
Model en haar niveaus

  • Niveau 1: supertrekken
    o Extraversie-Introversie (E)
    ▪ Extravert: veel vrienden, feestjes, sociaal, mensen rondom zich nodig,
    zorgeloos, gemakkelijk, hoog activiteitsniveau
    ▪ Introvert: liever alleen, minder echte vrienden, serieuzer
    o Neuroticisme-Emotionele Stabiliteit (N)
    ▪ Neuroticisme: zorgelijk, angstig, depressief, slaapproblemen,
    psychosomatische symptomen, overreactief op stress, emotioneel labiel
    ▪ Emotioneel stabiel: kalm, snel gekalmeerd, gematigde emotionele reacties
    o Psychoticisme (P)
    ▪ Solitair, weinig empathie, ongevoelig (soms plezier uit lijden anderen),
    agressief, voorkeur voor het bizarre, impulsief, antisociale trekken
    ▪ Extreem uiteinde = psychopathie
  • Niveau 2: minder brede trekken die wel specifieker zijn, trekken die voldoende vaak samen
    voorkomen en onderliggende gemeenschappelijke basis hebben (niveau 1)
    ➔ angstig (N), avontuurlijk (E), agressief (P)
  • Niveau 3: habituele gedragingen
    ➔ ruzie (P), reizen (E), vermijdingsgedrag (N)
  • Niveau 4: specifieke acts
    ➔ gevecht (P), Irak (I), niet in lift stappen (N)
    ➔ voorbeelden bij P: wreedheden tegen dieren in kindertijd, gewelddadige films, …
    Biologische basis als causale oorzaken
  • Overerfbaarheid P, E, N matig (30-50%); maar ook andere trekken die niet in dit model zitten
    hebben deze rating
  • Identificeerbaar fysiologisch substraat
    o E: gebaseerd op wet van Yerkes-Dodson (opt. arousal)
    ▪ Extraverten hebben onderactivatie van ARAS4
    , dus zoeken extra stimulatie
    om arousalniveau te doen toenemen voor optimale prestatie
    ➔ sociale activiteiten, risico nemen, …
    ▪ Introverten hebben overarousal, dus vermijden extra stimulatie
    ➔ vermijden sociale contacten, rustige omgeving, …
    o N: meer veranderlijk centraal zenuwstelsel
    o P: meer testosteron, minder MAO (inhibitor)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Benoem voor-en nadelen van Hierarchical Model of Personality

A
  • Voordelen
    o Grote invloed op persoonlijkheidspsychologie
    o Reeds vroege aandacht voor biologische factoren persoonlijkheid
  • Nadelen
    o Veel andere trekken tonen ook matige overerfbaarheid
    o Andere belangrijke trekken mogelijks over het hoofd gezien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg uit: Cattell’s Taxonomy: The 16 Personality Factor System
- Wie
- Doel
-Methode

A

Raymond Cattell
* Geen familie van James Cattell (cf. gegevenskubus)
* Geboren in UK in 1905, geëmigreerd naar VS en gestorven in 1998
* Geloofde sterk in factoranalyse voor achterhalen van trekken
* Doel en methode
o Basistrekken van persoonlijkheid identificeren en meten, geïnspireerd door
biochemie (ontdekking van verschillende soorten vitamines)
o Stelselmatig werk
▪ Items verzinnen, afnemen op grote schaal, factoranalyse
▪ Volstaat nu bestaande aantal factoren om alles te verklaren of hebben we nog
trekken nodig?
▪ Cyclus met uiteindelijk 16 factoren
o Datatriangulatie, gebruikmaken van verschillende soorten data (S, T, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat was kritiek op Cattell’s Taxonomie

A

Anderen konden niet altijd deze 16 factoren repliceren
* Kleiner aantal factoren zou volgens anderen voldoende zijn om belangrijkste dimensies te
vatten waarop mensen van elkaar kunnen verschillen
o 16 is teveel, niet spaarzaam
o Anderzijds: wel goed in voorspellen (cf. trade-off aantal factoren)
* Positief: eerder onderbelichte domeinen (vb. radicaal, innovatief) kwamen naar boven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leg uit: The Wiggins Circumplex
- Wie is Wiggins
- wat houdt the wiggins circumplex in

A

Wiggins (1979)
* Bouwde verder op werk van Timothy Leary (Harvardprofessor en hippiegoeroe)
* Startte met lexicale assumptie; trektermen specifiëren wijzen waarop mensen van elkaar
kunnen verschillen
o Interpersoonlijk (=gedrag)
o Temperament (=opvliegendheid)
o Moraliteit (=eerlijkheid)
o Materieel (=gierigheid)
o Attitude (=spiritualiteit)
o Mentaal (=slimheid, intelligentie)
o Fysiek (=gezondheid)
* Spitste zich vooral toe op interpersoonlijke trekken
Wigginsw Circumplex
➔ interpersoonlijk = interacties tussen mensen waarbij mensen dingen uitwisselen (heel breed;
gedachten, vragen, objecten, …)
* Onderliggende factoren aan interpersoonlijk gedrag;
definiëren assen van circumplex
o Liefde: mate van vriendelijkheid of
vijandigheid (= X-as)
o Status: hiërarchische opstelling (= Y-as)
* Dus: interpersoonlijke trekken geven aan hoe iemand
is in relaties met anderen, en kunnen gereduceerd
worden tot 2 onderliggende trekken
* Circumplex definieert onderlinge relaties tussen trekken
o Adjacency (naburigheid): positieve correlatie, hoek <90°, vb. arrogant-dominant
o Bipolarity: negatieve correlatie, hoek 180°, vb. koud-vriendelijk
o Independance, orthogonality: nulcorrelatie, hoek 90°, vb. vriendelijk-onderdanig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Voor- en nadelen van the wiggins circumplex

A
  • Voordelen
    o Geeft expliciete definitie van wat interpersoonlijk gedrag inhoudt
    o Specifieert relaties tussen de verschillende trekken
    o Geeft tot dan bestaande gaten aan in onderzoek over interpersoonlijk gedrag (vb.
    pretentieloos, was eerst onderbelicht)
  • Nadeel; interpersoonlijke trekken gedefinieerd met 2 dimensies; andere trekken die hier niet
    onder vallen kunnen ook belangrijke factoren zijn (vb. betrouwbaarheid, flirterigheid, …)
    ➔ moeilijke balans tussen spaarzaam en te weinig enerzijds, goede voorspeller en teveel
    anderzijds
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Leg uit: Five-Factor Model (Costa, McCrae, Goldberg

A

➔ huidige consensus, postuleert 5 brede en orthogonale (onafh.) factoren die individuele verschillen
in persoonlijkheid beschrijven en verklaren
➔ eerst gebaseerd op lexicale, later uitsluitend statistische methode
* O: openheid (mate van openstaan voor nieuwe ervaringen) en/of intellect (intelligentie)
* C: conscientieusheid, gewetensvolheid
* E: extraversie (vs. introversie)
* A: agreeableness, vriendelijkheid (vs. vijandigheid)
* N: neuroticisme (vs. emotionele stabiliteit)
Hiërarchische structuur (cf. Eysenck)
* Elk van de 5 dimensies verder onderverdeeld in facetten; deelaspecten die trek weerspiegelen
* Voorbeeld neuroticisme, 6 facetten
o Angst: ongerust, snel bang, zorgelijk, gespannen
o Ergernis: neiging tot ervaren van frustratie
o Depressie: ontvankelijk voor negatieve gevoelens
o Schaamte: niet op gemak in gezelschap, verlegen, snel bekeken voelen, gevoelig voor
spot
o Impulsiviteit: onvermogen om impulsen te beheersen (noot: geen goed facet voor N,
want kan je ook plaatsen bij extraversie E)
o Kwetsbaarheid: stressgevoelig, moeilijk omgaan met stress en spanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de empirische evidentie voor belangrijke verschillen in gedrag tgv big5 dimensies

A

o Extraversie
▪ Sociale levendigheid en dominantie
▪ Hoe extraverter, hoe meer aandacht geambieerd
▪ Grotere impact op omgeving
▪ Blijer, meer positieve gevoelens
o Vriendelijkheid (agreeableness)
▪ Hoge score: conflictresolutie, vermijden conflictsituaties
▪ Lage score: agressie
o Gewetensvol (conscientieus)
▪ Hoge score: hogere schoolresultaten, stevigere sociale relaties
▪ Lage score: slechtere prestaties, riskant seksueel gedrag
o Emotionele stabiliteit ( neuroticisme)
▪ Onstabiele mensen vaker moe en wisselvallig, onstabiele relaties, angst voor
seksualiteit, stress tijdens zwangerschap, meer negatieve gevoelens
▪ Stabiele mensen meer zelfvertrouwen/self-esteem, minder kans op depressie
en andere psychopathologieën
o Openheid (/intellect)
▪ Beter onthouden van dromen
▪ Openstaan voor nieuwe ervaringen
▪ Meer problemen met negeren van eerder opgedane herinneringen, …
▪ Tolerantie voor onzekerheid, belangrijke rol in leren en creativiteit (want er
niet van weglopen maar toelaten en uitdaging aangaan)

21
Q

Neurologische evidentie voor big5

A

o Relaties met brain structure volumes
▪ O: ///////
▪ C: planning en controle van gedrag (grotere laterale PFC)
▪ E: verwerking van rewards/beloningen (grotere mediale orbitofrontale cortex)
▪ A: empathie, theory of mind (grotere superior temporale sulcus)
▪ N: groter ontwikkelde gebieden die instaan voor verwerking van dreiging en
negatief affect (amygdala, anterior cingulate cortex)
➔ maar: relatie tussen volume en hogere activatie?
o Relaties met resting state brain connectivity
▪ Mensen in scanner, niks doen; er wordt gekeken naar connectiviteit van
hersendelen
▪ Identificeren van connectiviteit tussen bepaalde delen en de verschillen
hiertussen bij mensen met verschillende persoonlijkheid

22
Q

Wat zijn de beperkingen van big5

A
  • Factor openheid (O): onduidelijkheid over specifieke inhoud (openheid, intelligentie,
    combinatie van de 2, …?) + gebrekkige cross-culturele replicatie, niet in alle culture
    teruggevonden
  • Niet helemaal volledig, nog steeds bepaalde gaten: mannelijkheid/vrouwelijkheid,
    aantrekkelijkheid, seksualiteit, religiositeit/spiritualiteit, …
    ➔ Big 6 model = HEXACO-model (toevoeging dimensie honesty/humility (nederigheid)
  • Gebrekkige cross-culturele replicaties
  • Het is geen procesverklaring
    o Model beschrijft grote dimensies, maar geeft geen verklaring vb. voor waarom A leidt
    tot minder agressie, N tot meer negatieve gevoelens, ….
    o Wat zijn psychologische processen/mechanismen hierachter?
    ➔ heel belangrijk in persoonlijkheid
    ➔  Eysenck had hier wel verklaringen voor (vb. ARAS voor extra- en introversie)
  • Exclusieve steun op factoranalyse; correlatie is geen causaliteit
23
Q

Uitbreidingen op big5

A
  • HEXACO: voegt humility/honesty toe, 6 factoren
  • Digman en De Young: hogere-orde factoranalyse
    o Gemeenschappelijke factoren van de onderliggende trekken
    o 2 factoren
    ▪ Stabiliteit (emotionele stabiliteit, agreeableness, conscientiousness)
    ▪ Plasticiteit (extraversie, openheid)
  • Van der Linden: hogere-orde factoranalyse van een hogere-orde factoranalyse
    o 1 factor: comformiteit/adaptiviteit/sociale wenselijkheid
24
Q

Leg uit: bepaalde nuanceringen binnen de trekpsychologie

A

Allport: geen nomothetische maar idiografische trekken
* Trek-relevantie: niet alle trekken zijn even relevant voor iedereen
* Sommige trekken staan centraal in persoonlijkheid van bepaald individu, andere veel minder
of spelen helemaal geen rol (ondanks dat je wel positieve inneemt op de dimensie, maar
gewoon met veel minder gewicht)
➔ vb. Britt: heel bescheiden, heel typerend voor haar (extraversie totaal niet, zegt weinig over
haar, weinig gewicht aan toegekend)
* Niet iedereen staat even centraal op dezelfde dimensie
Verschillen in traitedness
* Sommigen vertonen cross-situationeel consistent gedrag, anderen zijn meer variabel
* Toepasbaarheid van de nomothetische benadering hangt af van individu tot individu (enkel
mensen die hoog scoren op traitedness)

25
Q

Leg uit: Act Frequentie trekvisie

A

Uitgangspunt: trekken = samenvattende beschrijving van gedrag van een persoon, geen assumptie van
internaliteit of causaliteit (want ‘kunnen we niet weten’)
* Trekken beschrijven gedrag maar verklaren het niet; geen assumptie van een intern, causaal
karakter
* Trekken verwijzen naar verzamelingen van gedragingen
o Iemand is vriendelijk als deze persoon beleefd is, deur openhoudt, …
o Iemand is extravert als deze persoon luidop lacht, mop vertelt tijdens gespannen
moment, …
* Interpreteren? Voorbeeld: iemand doet agressief
o Interpretatie: deze persoon is agressief
o Fout: deze persoon is agressief omwille van een onderliggende dimensie die deze
agressie verklaart

26
Q

Bepaalde implicaties
van Act Frequentie trekvisie

A

o Geen assumptie/noodzaak voor…
▪ Relatieve cross-uitingsstabiliteit: steeds eenzelfde gedrag stellen is voldoende,
hoeft niet per se samen te gaan met andere gedragingen die deze trek
definiëren
▪ Relatieve cross-situationele stabiliteit: mensen kunnen zich verschillend
gedragen over situaties heen
▪ Personality coefficient: correlatie tussen trek (gemeten op test) en gedrag kan
zowel hoog als laag zijn
o Wel assumptie: gemiddeld over langere periode (over situaties) consistente
individuele verschillen in het stellen van dit trekrelevant gedrag (vb. week 1 en 2)

27
Q

Wat is het verschil tussen de Act Frequentie trekvisie en de nomothetische trekvisie

A
  • Nomothetisch
    o Gedrag verklaard in functie van al dan niet hebben van een bepaalde trek
    o Trek als causale interne eigenschap
  • Act Frequentie trekvisie
    o Trek als zuiver descriptieve beschrijving
    o Trek als verzameling van al dan niet tonen van bepaalde gedragingen
28
Q

Wat is de onderzoeksmethodologie van de Act Frequentie trekvisie

A
  • Act nominatie: identificeren welke gedragingen/acts behoren tot welke trekken
  • Prototypicaliteitsbeoordelingen: welke gedragingen/acts zijn centraal/prototytisch voor elke
    trek (vb. ruzie maken prototypischer dan niet meewerken)
  • Vaststellen van gedrag/acts bij mensen: welke gedragingen stellen mensen in hun leven
    o Moeilijk
    o Methoden: retrograde zelfbeoordelingen, beoordelingen door anderen, experience
    sampling, observatie, …
29
Q

Benoem kritieken op Act Frequentie trekvisie

A
  • Act/gedrag kan wijzen op verschillende trekken; gedrag kan verschillende intenties hebben
    ➔ vb. ‘ik wil dat jullie opletten’ kan wijzen op vriendelijkheid, dominantie, extraversie
  • Wat met niet-observeerbare en coverte gedragingen?
    ➔ vb. gevoelens
  • Sommige trekken zijn complexer en niet zomaar te vatten in enkelvoudige gedragingen
    ➔ vb. emotionele labiliteit
  • Atheoretisch: geeft geen antwoord op welke trekken de belangrijkste zijn en waarom mensen
    in actfrequenties verschillen, louter descriptief
30
Q

Benoem de sterktes en verwezelijkingen van Act Frequentie trekvisie

A
  • Heeft geholpen in expliciet benoemen van gedragingen waar veel trekken naar verwijzen
  • Vaststellen van gedragsfenomenen
    ➔ vb. mensen die snel beslissingen nemen, zeggen ook sneller wat ze denken (impulsief)
  • Heeft geholpen om betekenis te achterhalen van moeilijk te bestuderen trekken
    (impulsiviteit, creativiteit, …)
  • Neemt aan dat mensen kunnen verschillen in gemiddelde gedragstendensen zonder dat daar
    per se een onderliggende trek van aan de basis ligt
31
Q

Wat houdt de visie van het interactionisme in

A
  • NIET trek ➔ gedrag (waarbij dus HE persoon belangrijkste)
  • WEL persoon X situatie ➔ gedrag
    o Interactie tussen persoon en situatie is belangrijkste
    o Manier waarop verschillen tussen mensen tot uiting komen is niet als HE van
    persoon, maar in interactie met de situatie
    o HE van situatie wordt niet tegengesproken, maar is irrelevant voor individuele
    verschillen
  • Verschillen tussen mensen…
    o Verschillen over situaties
    o Zijn niet consistent over situaties
  • Betekenis: verschillen tss mensen niet consistent/hetzelfde over situaties
    o Vb. Jan en An gestresseerd bij zien van spin, bij slang enkel An
    o Vb. Jan is vooral blij op voetbalmatch, An op ballet
32
Q

Implicaties van het interactionisme

A

Implicaties
* Hoge type A-consistentie; cross-temporele stabiliteit van gedrag
* Lage…
o Type B-consistentie: cross-situationele stabiliteit van gedrag
o Type C-consistentie: cross-uitingsstabiliteit van gedrag
o Type D-consistentie: predictie van concreet gedrag obv trekscores (want info nodig
over in welke situatie)
* Informatie over bepaald gedrag van persoon 1 in situatie laat niet toe het voorspellen van
➔ informatie nodig van zowel persoon als situatie!
* In andere woorden
o ID niet noodzakelijk consistent over situaties
▪ Personen kunnen niet verschillen in ene situatie, wel in andere
▪ Rangorde van personen kan veranderen over situaties
o Gedrag van persoon kan veranderen over situaties
➔ within-person variability, intra-individuele verschillen

33
Q

Onderzoeksmethode interactionisme

A
  • Informatie nodig van persoon en situatie om interactie hiertussen bloot te leggen en dus
    persoonlijkheid te bestuderen
  • Meerdere personen bestuderen in verschillende (BPP) contexten om interactie in kaart te
    brengen
    o Contextuele vragenlijsten (S-data): info over gedrag in verschillende situaties
    o Experimentele studies (T-data): kijken naar ID in verschillende condities
    o Experience sampling gegevens (L-data): info over (live) gedrag in verschillende
    situaties
    o Observationele studies (O-data): gedrag in verschillende contexten observeren (vb.
    verschillende activiteiten op vakantiekamp)
34
Q

Oorzaken van interactie tussen situatie en gedrag

A
  • Verschillen in sterkte van situaties
  • Sommige situaties zijn psychologisch sterker dan andere situaties: leggen in sterke mate
    impliciet een bepaald gedrag op aan mensen (vb. plotse stilte in aula, iedereen blijft zitten en
    voelt zich ongemakkelijk) ➔ weinig gedragsflexibiliteit, display rules
  • Andere situaties zijn psychologisch open situaties waarin gamma aan gedragingen
    aanvaardbaar, ID kunnen maximaal tot uiting komen (vb. fuif)
    ➔ sterkte van situatie hangt af van normen en regels wat aanvaardbaar is en wat niet
  • Verschillen in gedragsflexibiliteit van mensen
    Sommige mensen zijn meer consistent in hun gedrag dan anderen over situaties heen (cf. traitedness)
    ➔ dit is afhankelijk van verschillende factoren
  • Self-monitoring: hoe zelfbewust en sociaal wenselijk? Aanpassen aan situatie, kijken naar cues
    wat verwacht wordt en dus erg variabel gedrag over situaties  ‘je m’en fous’
    ➔ draait om willen aanpassen
  • Pathologische rigiditeit: reageren met stereotypisch gedrag ongeacht de situatie
    o Vaak bij pathologische stoornissen zoals angst (over alle situaties consistent angstig)
    o Depressie: altijd depressieve gevoelens ondanks de situatie
  • Discriminatieve faciliteit: mate waarin iemand onderscheid maakt tussen verschillende
    vereisten van situaties en dus erg variabel indien men dit goed kan
    ➔ draait om kunnen discrimineren tussen vereisten van verschillende situaties
    ➔ individuele verschillen in hoe responsief men is tov objectieve situationele vereisten; de ene meer
    dan de ander
  • ID in mediërende variabelen die tussenkomen tussen situatie en gedrag
  • Als situatie zich aandient, lokt dit verschillende cognities, gedachten, gevoelens en evaluaties
    uit tussen bij verschillende mensen ➔ geeft aanleiding tot verschillende gedragingen
  • Stimulus - Organisme - Respons (neo-behaviorisme)
    ➔ geeft aanleiding tot S en P-interactie
    ➔ individuen zijn op verschillende manieren (differentieel) gevoelig voor verschillende
    soorten situaties; leidt tot gedragsflexibiliteit (cf. Mischel, zie later)
35
Q

Leg uit: onderzoek Synder (1976)

A

Onderzoek Snyder (1976): mensen hebben correct beeld van hun mate van traitedness
1. Vraag aan mensen om zich te beschrijven adhv 20 adjectiefparen met 3
antwoordmogelijkheden
➔ vb. ik ben… uitgelaten - stil - hangt af van situatie
➔ obv antwoorden ingedeeld in situationeel stabiele of variabele groep
2. Tijdens ‘gratis maaltijd’ geobserveerd of ze zout op hun eten doen voor ze beginnen
al of nadat ze hebben geproefd
a. Indien voor, houdt men dus geen rekening met situatie
b. Indien na, houdt men wel rekening met situatie
RESULTAAT: Snyder vond overeenkomst tussen S-data en O-data

36
Q
  • Wie is Will Fleeson
  • Zijn visie op het interactionisme
  • Zijn doel
A
  • Relatief recente onderzoeker in persoonlijkheidspsychologie
  • Standpunt op grens tussen trekpsychologie en interactionisme
  • Vertrekpunt
    o Enerzijds: stabiliteit van gedrag (sommige mensen over algemeen agressiever,
    emotioneler, … dan anderen) ➔ hier kunnen we niet naast kijken, dit is zo
    o Anderzijds: ook grote mate van variabiliteit over situaties binnen een persoon (withinperson variability) ➔ hier kunnen we ook niet naast kijken
  • Doel: beide verzoenen met elkaar, niet-triviale uitdaging waar persoonlijkheidspsychologie
    tot nu toe nog geen antwoord op had
     Hoe dan? Rekening houden met interactionisme!
37
Q

Methode van Will Fleeson + zijn bevindingen

A

Methode: kijken naar distributies van trekgerelateerd gedrag (over tijdstippen heen, spreiding)
* Vinden we grote spreiding, of is alles op één positie van die trek (vb. zeer extravert)
geconcentreerd? ➔ meten adhv experience sampling onderzoek
o Proefpersonen enkele weken smartphone, … en op geregelde tijdstippen vragenlijst
invullen
o Inhoud: mate van het stellen van relevant gedrag voor de Big 5 (vb. C: hoe
verantwoordelijk ben je op dit moment, hoe hard ben je nu aan het werk)
o We gaan kijken naar distributies van dit trekgerelateerd gedrag over de tijd

  • Bevindingen
    o 2 mogelijke uitkomsten
    ▪ Weinig within-person variability; gemiddelde positie met kleine spreiding
    errond, komt overeen met trekvisie, variabiliteit verwaarloosbaar
    ▪ Veel within-person variability; gemiddelde komt overeen, maar grote
    spreiding, komt niet overeen met trekvisie, variabiliteit niet verwaarloosbaar
    o Interindividuele of intraindividuele verschillen het grootst? – obv Big Five
    ▪ Voor meeste trekken (van Big Five) relatief grote within-person variability
    ▪ Over de tijd stelt gemiddeld individu gedrag dat overeenkomt met het hele
    spectrum van die trek over de tijd (vb. weinig – matig – veel extravert)
     Maar… hoe groot is dit variabiliteit nu?
    ▪ Vergelijking SD gemiddelde positie over personen vs. gemiddelde withinperson SD over meerdere personen + ook voor positief/negatief affect 5
    ▪ Resultaat:
  • Persoon varieert (beetje) meer over situaties dan personen gemiddeld
    verschillen van elkaar (gemiddelde SD scores within-person > SD
    gem. scores within-persoon)
  • Variabiliteit trekgerelateerd gedrag vergelijkbaar met die van emoties;
    heel sterk situatie-afhankelijk
     Persoonlijkheidsgerelateerd gedrag even variabel als emoties en
    affect!
     Besluit: grote mate van within-person variability van trekgerelateerd
    gedrag
    o Nog een rol voor trekken? JA!
    ▪ Consistentie in gemiddelde gedragstendenzen over langere tijdsperioden
    ▪ Vb. gemiddelde gedrag in week 1 correleert sterk met gemiddelde in week 2
     Dus: zowel within-person variability (over situaties) als within-person
    stability (inzake gemiddelde gedragstendenzen)
38
Q

Wie is Walter Mischel

A
  • Geboren in Oostenrijk, aan zee prestigieuze universiteiten,
  • Via omweggetje uiteindelijk grondlegger geworden van interactionisme
  • Een van de meest invloedrijke persoonlijkheidspsychologen
39
Q

Welke problemen zag Walter Mischel in de toenmalige stand van zaken in de psychologie

A
  • Onvrede met stand van persoonlijkheidspsychologie in jaren ‘60
    o Men sprak enkel in termen van trekken/disposities
    o Praktijk werkte hierop verder; aanname dat verschillen tussen mensen hun oorsprong
    vinden in verschillen in stabiele, onderliggende trekken die gedrag in uiteenlopende
    situaties bepalen (cf. psychoanalyse, behaviorisme)
    o Maar… eigenlijk weinig empirische evidentie voor deze assumpties en implicaties
  • Paradoxale situatie in de psychologie
    o Enerzijds sociale psychologie
    ▪ Situationele invloed op gedrag
    ▪ Individuele verschillen = errorvariantie
    o Anderzijds persoonlijkheidspsychologie
    ▪ Invloed van trekken op gedrag
    ▪ Situationele variantie = errorvariantie
     Hoe verzoenen om psychologie serieus genomen te laten worden?
40
Q

Leg uit: boek van Walter Mischel

A

Schrijft boek Personality and Assessment (1968): wierp bom op persoonlijkheidspsychologie
* Onderuithalen nomothetische trekpsychologie
* Empirische evidentie verzameld in oa onderzoek op zomerkamp met kinderen
o Observaties van gedrag kinderen
o Verschillende situaties waarin kinderen zich bevonden ook genoteerd
➔ vb. benaderd door ander kind, geplaagd, krijgt straf, lof, waarschuwing, …
o Noteren in welke mate kind bepaald gedrag stelt, vb. agressie
o Trekscores afnemen uit vragenlijsten kinderen (self) en ouders (ander); op deze
manier personality coefficient berekenen
* Typisch resultaat: verschillen tussen mensen afhankelijk van de situatie = interactionisme

41
Q

Belangrijke conclusies van Mischel

A

Belangrijke conclusies
1. Individuele verschillen variëren over situaties heen ➔ lage cross-situationele consistentie
2. Correlatie trekscores en geobserveerd trekgerelateerd gedrag in concrete situatie laag (.20)
➔ lage personality coefficient
Uit deze bevindingen trekt Mischel doorheen de tijd verschillende conclusies
* Eerste instantie
o Trekconcept weinig zinvol
o Nadruk op situationisme, invloed van situatie op gedrag
o Het is het effect van de situatie dat grootste is, en dat onderzocht moet worden
* Tweede instantie
o Trekconcept overbenadrukt in PHpsychologie; enkel trekscore niet zinvol voor
predictie van concreet gedrag in concrete situatie
o Individuele verschillen spelen wel een belangrijke rol, maar ook situatie moet
opgenomen worden in studie van persoonlijkheid ➔ situationisme
 Ontwikkelt sociaal-cognitieve benadering van persoonlijkheid

42
Q

Kritiek van sociaal-cognitieve benadering op al de vorige persoonlijkheidstheorieën

A

Vorige persoonlijkheidstheorieën zien persoon als slaaf van factoren, passief object zonder controle
* Freud: instincten
* Behaviorisme: S-R conditionering
* Trekpsychologie: onderliggende, aangeboren trekken

<=> sociaal-cognitieve benadering van persoonlijkheid (Mischel, Bandura)
* Persoon = actieve medespeler die vaardigheden bezit om tot op grote hoogte in eigen handen
te nemen, maken zelf omgeving betekenisvol, beïnvloeden zelf omgeving en hierin speelt
persoonlijkheid grote rol

43
Q

wat zijn de uitgangspunten van de sociaal-cognitieve benadering van persoonlijkheid

A

Uitgangspunten
* Individu leeft niet in vacuüm, geen slaaf van interne processen OF externe invloeden
 Individu interageert continu op actieve manier met omgeving
* Persoonlijkheid uit zich in hoe persoon situaties selecteert, verwerkt en betekenis geeft
* Bouwstenen van persoonlijkheid = manieren waarop men mensen situaties verwerken,
representeren en hier op een adaptieve manier mee omgaan

44
Q

Benoem de elementen van persoonlijkheid volgens sc

A
  1. Structuur
    –> duurzame structuurkenmerken
    –> bepaald hoe mensen in het algemeen denken en met situaties omgaan
  2. Processen
    => persoonlijkheid = complex systeem informatieverwerkende processen (obv structuur) die bepalen
    hoe men reageert op specifieke situatie ➔ CAPS-systeem (cognitive-affective processing system)
    => processen veranderlijk oiv situatie: cognitief-affectieve units (CAU’s)
45
Q

Wat is de structuur van persoonlijkheid volgens sc + wat betekent het

A
  • Competenties en vaardigheden
    o Om met situaties om te gaan (vb. stressbestendigheid, sociale vaardigheden)
    o Sommige zijn situatiespecifiek (vb. stiptheid op werk, flexibiliteit in vrije tijd)
    o Kunnen veranderen (op lange termijn, therapie vb. assertiviteitstraining,
    emotieregulatie)
  • Overtuigingen en waarden (cf. cognitieve schema’s van Beck): triade
    o World: hoe de wereld is, hoe die zou moeten zijn
    o Future: verwachtingen over toekomst, wat zal zijn en wat we moeten veranderen
    o Self
    ▪ Self-efficacy (Bandura): tot wat je zelf in staat bent, grote rol in succes en
    prestaties
    ▪ Onafhankelijk van echte vaardigheid
    ▪ Experiment: muurzitten – manipulatie (kiezen tegen sterke of zwakke
    deelnemer) – mensen die tegen sterke dn speelden, betere prestatie want
    hogere self-efficacy ➔ oversteeg geslachtsverschillen!
  • Doelen
    o Mentale representaties van gewenst eindresultaat
    o Hiërarchisch georganiseerd (belangrijk; afstuderen —- banaler; werk afkrijgen nu)
    o Gerelateerd aan verwachtingen: self-efficacy bepaalt doelen
  • Evaluatieve standaarden
    o Persoonlijke standaarden: wat jij wel of niet waardevol vindt
    o Leidt tot zelfevaluatieve reacties: trots, schaamte, …
    o Ligt aan basis van moraliteit

Wat betekent dit?
* Essentieel onderdeel van persoonlijkheid
* Liggen aan basis, ondergrond, voedingsbodem van hoe mensen denken en met situaties
omgaan (zie B)
* Ieder persoon = unieke combinatie van deze 4 structuureigenschappen
o Stabiel element van persoonlijkheid
o Bepaalt manier waarop individu ingrijpt in leven en dus interageert met omgeving en
deze beïnvloedt => processen

46
Q

Wat zijn de verschillende cognitief-affectieve units

A
  • Encoderingen, evaluaties
    o Hoe we situaties interpreteren en betekenisgeven
    o Zelfde objectieve situatie (vb. regen) kan door individuen verschillend
    geïnterpreteerd worden
  • Verwachtingen en overtuigingen
    o Self-efficacy verwachtingen: zal ik in deze situatie deze taak kunnen uitvoeren? (vb.
    nu vanavond nog paper schrijven? Op dit moment agressief zijn als brede
    tegenstander?)
    o Behavior-outcomes: welke gevolgen zal mijn gedrag hebben? (vb. lost agressie het
    probleem op?)
  • Affect en emoties
    o Gevoelens en emoties die situatie ontlokt
    o Bepaalt gedrag en cognities (vb. bang vs boos bepaalt risico-inschatting)
  • Doelen en waarden
    o Wat is belangrijk, wat is het waard?
    o Wat wil ik bereiken? Vb. eer behouden (dus gevecht winnen en slaan)
  • Competenties en vaardigheden
    o Script van alle mogelijke gedragsopties (alternatieven voor agressie?)
    o Beschikbaarheid plannen en strategieën om met situatie om te gaan (agressie
    inhiberen?)
47
Q

Benoem kenmerken van CAPS-systeem

A
  • CAUs geactiveerd in reactie op psychologische betekenis
    van situatie
    o Niet objectief (vb. supermarkt)
    o Wel subjectief (vb. iemand steekt voorbij, druk,
    geen kaas meer)
  • Persoonlijkheid vormt systeem waarin verschillende
    CAUs…
    o Gelinkt zijn
    o Excitatorische en inhibitorische invloeden op elkaar
    hebben
     Ieder persoon gekenmerkt door specifieke verzameling CAUs en
    relaties tussen CAUs
     Systeem = persoonlijkheid van individu, bepaalt hoe deze zal omgaan
    met situatie
  • Mensen verschillen inzake
    o Chronische beschikbaarheid van CAUs
    o Interrelaties CAUs
     Consistente verschillen in gedragshandtekening
     Bij zelfde persoon lokt zelfde situatie zelfde gedrag uit, andere
    situatie ander gedrag; verschilt wel tussen personen
48
Q

Implicaties sociaal-cognitieve benadering van persoonlijkheid

A
  • Gedrag = resultaat van complexe interactie tussen eigenschappen van situatie en
    eigenschappen van persoon (structuur + processen beïnvloed door situatie en structuur)
  • Lage cross-situationele consistentie van gedrag + van individuele verschillen in gedrag
  • Within-person variability in gedrag over situaties heen
    o Voorbeeld: hoge zelfwaarde op academisch vlak, laag op vlak van romantiek
    o Voorbeeld: vrees voor fysieke stress, niet voor psychologische stress
     Gedragsflexibiliteit
  • Gedrag beschrijven in termen van, persoonlijkheid komt tot uiting in gedragshandtekeningen
    o Consistent patroon van reacties op verschillende situaties door eenzelfde individu
    o Verzameling van ALS… DAN… patronen; geven aan in welke situatie individu welke
    gedragingen stelt
    o Persoonlijkheid enkel tot uiting in een concrete situatie; gecontextualiseerde,
    dynamische benadering van PH
  • Besluit: sociaal-cognitieve benadering
    o Persoonlijkheid niet systeem van situatie-onafhankelijk trekken (vb. An angstig, Jan
    niet)
    o Persoonlijkheid wel systeem van situatieafhankelijke trekken die persoon kenmerken
     Als bepaalde situatie, dan bepaald gedrag
    o Stabiele als-dan patronen/gedragshandtekeningen = gevolg van specifieke
    persoonlijkheidsstructuur en persoonlijkheidsprocessen die individu kenmerken
    ▪ PxS-interacties
    ▪ Within-person variability gedrag
    ▪ Cross-situationele inconsistentie gedrag
49
Q

Leg uit: consistentie in persoonlijkheid

A

Persoonlijkheid heel variabel over situaties, maar toch gevoel dat het zo consistent is
➔ persoonlijkheidsparadox: gedrag is sterk variabel over situaties, maar toch gevoel dat er consistent
patroon aan grondslag ligt
Verklaring: consistentie op 2 vlakken
* Consistentie in als-dan patronen
o Gevolg van consistente individuele verschillen in toegankelijkheid CAUs en relaties
tussen CAUs
o Cross-temporele consistentie in gedrag
* Consistentie in gemiddelde niveaus van gedrag (cf. Act Frequentie)
o Door consistentie in als-dan patronen, ook consistentie in gemiddelde tendenzen
gedrag (vb. gem. agressie week 1 = gem. agressie week 2)
© Ferre Muermans Psychologie van individuele verschillen 48
o Voorwaarde: steeds ongeveer dezelfde input, vb. geen extreme en uitzonderlijke
situaties
o Indien voldaan: gemiddeld over situaties heen binnen bepaald interval zijn mensen
relatief consistent (vergeleken met een volgend interval)

Dus voorspellingen mogelijk op 2 niveaus
1. Voorspelling concreet gedrag in concrete situatie (adhv info over als-dan patronen, dus zowel
persoonlijkheid als situatie)
2. Voorspelling gemiddelde gedragstendenzen (adhv gemiddelde gedragsinformatie, gemiddeld
over situaties)
▪ Maar… 2 geeft dus geen informatie over 1, want situatie in abstractie gelaten