Hoofdstuk 3.4 Flashcards
Verteller
Wie het verhaal presenteert.
Twee basisvormen:
1. De verteller is geen personage in de handeling.
2. De verteller is wel een personage in de handeling.
Als de verteller geen personage is in de handeling.
1.auctoriale vertelinstantie: de verteller is merkbaar aanwezig in het (vertellen van het) verhaal. Nadruk op de vertellersrol . Doet niet mee aan de gebeurtenissen.
2.personale vertelinstantie: de verteller is niet merkbaar aanwezig. Nadruk op het belangrijkste personage. Beschrijft verhaalgebeurtenis vanuit het personage.
Meervoudig personage vertelinstantie:
personale vertelinstantie waarbij je niet slechts één, maar meerdere personages volgt en goed leert kennen (vaak in elkaar afwisselende hoofdstukken).
De verteller is wel een personage in de handeling.
Twee mogelijkheden:
1. Vertellend-ik: de ik-verteller benadrukt zijn rol als verteller. Vertelt achteraf in de verleden tijd wat er al gebeurd is.
2.Belevend-ik: de ik-vertelinstantie legt de nadruk op zijn handelen als personage in het heden. Als lezer maak je de gebeurtenissen mee zoals de ik-figuur die meemaakt. Je maakt ook gevoelens en gedachten mee.
Meervoudige ik-vertelinstantie
Verhalen waarin meerdere ik-vertelinstanties elkaar aflossen en aanvullen.
Onbetrouwbare verteller
Is de verteller wel betrouwbaar?
De verteller geeft onbetrouwbare informatie door bijvoorbeeld ziekte, dronkenschap, dromen, maar ook door bewust te manipuleren, liegen en waarheid verdraaien.
Alwetende verteller
De verteller weet wat alle personages denken, beleven en voelen.
Vertellerscommentaar
Een auctoriale verteller is vooral merkbaar in zijn commentaar op de personages, handelingen en situaties.
Ik-vertelinstantie
De verteller is een personage: de ik-figuur.