Hoofdstuk 3.3 Flashcards
Verhaal/sujet/plot
De geschiedenis (fabel) zoals die aan jou als lezer gepresenteerd wordt.
Lezersactiviteit
De lezer moet de geschiedenis (fabel/story) reconstrueren uit het verhaal (sujet/plot) zoals het verteld wordt.
Verteltijd
De tijd die je nodig hebt om een verhaal te lezen.
Vertelde tijd
De tijd die de gebeurtenissen in hun chronologisch-logische volgorde in het verhaal in beslag nemen.
Vertelritme
Het ritme van het verhaal, bepaald door de verhouding tussen verteltijd en verteldetijd. Je hebt 3 aspecten:
1.versnelling—) gebeurtenis die lang duurt word kort verteld.
2.vertraging—)gebeurtenis word uitgebreid verteld.
3.scène—) de tijd klopt met hoelang t ook echt duurt ongeveer.
Gereconstrueerde geschiedenis (fabel)
Het vertelde zoals de lezer dat uit het verhaal haalt.
“Ab ovo” en “in medias res”
Ab ovo: beginnen bij het begin
In media res: beginnen ergens halverwege (en achteraf vertellen wat er al gebeurd is)
Flashback
Een uitvoerige beschrijving die het heden onderbreekt en waarin een personage gebeurtenissen die eerder hebben plaatsgevonden, opnieuw beleeft.
Terugblik
Een korte terugverwijzing van hooguit één of twee zinnen naar wat er gebeurd.
Vooruitblik
Een korte vooruitwijzing naar wat komen gaat. (Kan spanning verhogen!)
Motieven
Terugkerende, betekenisvolle verhaalelementen die helpen bij jouw interpretatie van het verhaal.
Verhaalmotief
Het terugkeren van bijvoorbeeld situaties, opvattingen, gebeurtenissen, gevoelens.
Leidmotief
Het steeds weer terugkeren van een bepaald woord of voorwerp.
Verhaallijn
Een verhaallijn is een samenhangende reeks van gebeurtenissen verbonden met een of meer personages.