Hoofdstuk 3.3 Flashcards

1
Q

Verhaal/sujet/plot

A

De geschiedenis (fabel) zoals die aan jou als lezer gepresenteerd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Lezersactiviteit

A

De lezer moet de geschiedenis (fabel/story) reconstrueren uit het verhaal (sujet/plot) zoals het verteld wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verteltijd

A

De tijd die je nodig hebt om een verhaal te lezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vertelde tijd

A

De tijd die de gebeurtenissen in hun chronologisch-logische volgorde in het verhaal in beslag nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vertelritme

A

Het ritme van het verhaal, bepaald door de verhouding tussen verteltijd en verteldetijd. Je hebt 3 aspecten:
1.versnelling—) gebeurtenis die lang duurt word kort verteld.
2.vertraging—)gebeurtenis word uitgebreid verteld.
3.scène—) de tijd klopt met hoelang t ook echt duurt ongeveer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gereconstrueerde geschiedenis (fabel)

A

Het vertelde zoals de lezer dat uit het verhaal haalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

“Ab ovo” en “in medias res”

A

Ab ovo: beginnen bij het begin
In media res: beginnen ergens halverwege (en achteraf vertellen wat er al gebeurd is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Flashback

A

Een uitvoerige beschrijving die het heden onderbreekt en waarin een personage gebeurtenissen die eerder hebben plaatsgevonden, opnieuw beleeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Terugblik

A

Een korte terugverwijzing van hooguit één of twee zinnen naar wat er gebeurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vooruitblik

A

Een korte vooruitwijzing naar wat komen gaat. (Kan spanning verhogen!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Motieven

A

Terugkerende, betekenisvolle verhaalelementen die helpen bij jouw interpretatie van het verhaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verhaalmotief

A

Het terugkeren van bijvoorbeeld situaties, opvattingen, gebeurtenissen, gevoelens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leidmotief

A

Het steeds weer terugkeren van een bepaald woord of voorwerp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verhaallijn

A

Een verhaallijn is een samenhangende reeks van gebeurtenissen verbonden met een of meer personages.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly