Hoofdstuk 3: kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking Flashcards

1
Q

EV

Behoren personen met een NAH en dementerende mensen tot mensen met een verstandelijke beperking?

A

Neen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 3 elementen moeten aanwezig zijn om te spreken van een verstandelijke beperking?

A

1) beperking in algemeen intellectueel functioneren
2) beperkingen in adaptieve vaardigheden/vaardigheidsdomeinen
3) beperking tijdens de ontwikkelingsperiode (voor 18 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de vaardigheidsdomeinen die vallen onder adaptieve vaardigheden?

A
  • conceptuele vaardigheden
  • sociale vaardigheden
  • praktische vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer spreekt men van een verstandelijke beperking bij intellectueel functioneren en adaptieve vaardigheden?

A

Retarded + niet adaptief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn opmerkingen die bij de definitie van verstandelijke beperking horen?

A
  • gaat uit van een enkelvoudige algemene intelligentiefactor
  • beperkingen in adaptieve vaardigheden kunnen te maken hebben met niet verwerven van de vaardigheid EN ook met het niet toepassen van de vaardigheid
  • verstandelijke beperking is een ontwikkelingsstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

EV

Wat is het allerbelangrijkste aandachtspunt bij diagnostiek?

A

Verstandelijke beperking is een beschrijvende term, geen persoonlijkheidskenmerk. Doel is beschrijven van functioneren in functie van/voor bieden verdere ondersteuning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de individuele benadering van beperkingen?

A
  • positivistisch paradigma
  • beperking: terrein van deskundigen
  • primaire preventie
  • beperkingen: beperkt functioneren in vergelijking met wie geen beperking heeft
  • participatieproblemen: sociale last
  • inclusie: blijft private verantwoordelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke benaderingen behoren tot de individuele benadering van beperkingen?

A
  • biomedische benadering
  • functionele benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de biomedische benadering?

A
  • defect als gevolg van stoornis
  • focus: beperkingen
  • maatschappij: elimineren
  • preventie: bio-genetisch
  • behandeling: medisch-technologisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functionele benadering?

A
  • nadruk op beperkingen als gevolg van mentale of fysieke conditie
  • doel: functionele tekorten wegwerken
  • maatschappij: comfort geven
  • preventie: diagnose/behandeling
  • behandeling: zorg geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de sociale benadering van beperkingen?

A
  • hermeneutisch paradigma
  • beperking: gevolg van sociale structuur
  • prioriteit aan politieke, sociale en gebouwde omgeving
  • secundaire preventie
  • stoornissen: geen anomalie maar enkel een verschil
  • participatieproblemen: gevolg interactie tussen persoon en omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke benaderingen behoren tot de sociale benadering van beperkingen?

A

1) omgevingsbenadering
2) mensenrechtenbenadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de omgevingsbenadering?

A
  • inrichting van omgeving is oorzaak van beperking
  • doel: aanpassen van omgeving en ondersteuning waardoor participatie aan leven mogelijk wordt
  • behandeling: controle uitoefenen
  • preventie en maatschappij: barrières elimineren
  • wetenschappelijk model: sociaal-ecologisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de mensenrechtenbenadering?

A
  • beperkingen hebben sociale oorzaken
  • brede systeemfactoren zijn oorzaak en leiden tot discriminatie
  • iedereen levert een bijdrage aan de samenleving
  • personen met een verstandelijke beperking moeten sterker gemaakt worden = empowerment
  • behandeling: politieke verandering
  • preventie: samenleving veranderen
  • maatschappij: rechten geven
  • wetenschappelijk model: maatschappij kritisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zorgt er voor verschillen in prevalentiecijfers over VB?

A
  • de gebruikte criteria
  • populatie
  • methode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel procent van de bevolking heeft volgens APA een VB?

17
Q

EV

Wat zijn de categorieën van verstandelijke beperkingen en geef de prevalentie.

A
  • lichte VB: 85%
  • matige VB: 10%
  • ernstige VB: 3-4%
  • diepe VB: 0,6%
18
Q

EV

Wat houdt hogere prevalentie en lagere prevalentie in?

A

hogere prevalentie:
- geneeskunde verbetert, we overleven langer en beter
- oudere moeders
- complexere maatschappij

lagere prevalentie:
- prenatale diagnostiek en afgebroken zwangerschappen door vroeger inschatten of er risico is op VB, afwijking, stoornis
- vaccinaties en beheersen van infectieziekten

19
Q

EV

Wat is het resultaat van de hogere en lagere prevalentie?

A

Een evenwicht.

20
Q

Welke 3 onderverdelingen kan je maken over de oorzaken van een VB?

A
  • prenataal
  • perinataal
  • postnataal
21
Q

Wat zijn de prenatale oorzaken van een verstandelijke beperking?

A
  • biologisch: genetische afwijkingen, metabole ziekten, ziekte van moeder, problemen ontwikkeling hersenen, omgevingsinvloeden
  • gedrag: risicogedrag van ouders
  • sociaal: armoede, huishoudelijk geweld, geen toegang tot prenatale zorg
  • opvoeding: onvoldoende voorbereid, ouders met VB, tienermoeders, gebrek aan adequate zorg
22
Q

Wat is een voorbeeld van een syndroom bij prenataal?

A

Down Syndroom, Prader-Willi syndroom, Angelman syndroom, …

23
Q

Wat zijn de perinatale oorzaken van een verstandelijke beperking? (bij de geboorte)

A
  • biologisch: zuurstoftekort, hersenbloedingen, …
  • gedrag: afwijzing van de baby
  • sociaal: onvoldoende ondersteuning
  • opvoeding: gebrek aan adequate zorg
24
Q

Wat zijn de postnatale oorzaken van een verstandelijke beperking?

A
  • biologisch: infecties en vergiftigingen
  • gedrag: mishandeling, verwaarlozing en ongevallen
  • sociaal: deprivatie, ongunstige levensomstandigheden, onvoldoende ondersteuning
  • opvoeding: tekort aan stimulatie, inadequate responsiviteit
25
Q

Welke 3 soorten preventie heb je bij verstandelijke beperkingen?

A
  • primaire preventie
  • secundaire preventie
  • tertiaire preventie
26
Q

Wat is primaire preventie?

A
  • = voorkomen van de stoornis
  • genetisch advies, prenatale diagnostiek, vaccinaties, voorlichtingscampagnes
27
Q

Wat is secundaire preventie?

A
  • = ontwikkeling van stoornis voorkomen, na de geboorte
  • vroegtijdige onderkenning en interventie door middel van medische aanpak of ontwikkelingsstimuleringsprogramma’s
28
Q

Wat is tertiaire preventie?

A
  • = negatieve gevolgen beperken door aangepaste behandeling
29
Q

Wat zijn de 2 soorten diagnostiek binnen het diagnosticeren van verstandelijke beperking?

A

1) onderkennende en classificeren diagnostiek
2) handelingsgerichte diagnostiek

30
Q

Uit welke 4 schalen bestaat de Adaptive Behavior Scale?

A
  • communicatie ADL
  • socialisatie
  • conceptuele vaardigheden
  • praktische vaardigheden
31
Q

Wanneer spreekt men van zwakbegaafdheid?

A
  • IQ: 70-85
  • wordt niet beschouwd als een VB
  • ook ondersteuningsnoden!!
32
Q

Wat zijn de modellen/visies over ondersteuning en opvoeding?

A

1) kwaliteit van het leven
2) kwaliteit van gezinsleven
3) inclusie en maatschappelijke participatie
4) zelfdeterminatietheorie
5) ondersteuningsmodel

33
Q

EV

Welke 3 zaken omvat QOL, kwaliteit van leven?

A

1) welbevinden op fysiek, emotioneel en materieel valk
2) onafhankelijkheid
3) sociale participatie

34
Q

Wat houdt de Zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan in?

A

3 samenhangende psychologische basisbehoeften:
- competentie
- autonomie
- verbondenheid

=> leidt tot autonome motivatie

35
Q

EV

Wat is de zone van naaste ontwikkeling van Vygotsky?

A

Het kind aanspreken op het niveau dat net buiten bereik is van wat hij op eigen kracht kan => activiteiten dat hij nog niet zelfstanding kan, maar wel wanneer hij sociale ondersteuning krijgt bij de uitvoering ervan.