Hoofdstuk 1: diagnostiek en classificeren van problemen Flashcards

1
Q

Diagnostiek is een reflectiemoment voor handelen. Wat hoort er hierbij?

A
  • analyse gemaakt over de aard van klachten
  • inschatting van de ernst van klachten
  • onderzoek naar oorzakelijke, instandhoudende, versterkende en beschermende factoren
  • gevolgen voor de huidige situatie en de toekomstige situatie wanneer er geen hulp zou geboden worden
  • wordt gekeken hoe de groot de kans is dat de problemen zich blijven voordoen
  • informatie verzamelt over agogisch proces, begeleidingsproces of hulpverleningsproces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen psychodiagnostiek en orthodiagnostiek?

A

Orthodiagnostiek is handelingsgericht terwijl psychodiagnostiek gericht is op diagnose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het resultaat van een diagnose?

A
  • constateren en beschrijven
  • categoriseren of classificeren
  • adviseren of indiceren
  • evalueren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe ziet het totale diagnostisch proces eruit? (2)

A

1) intakefase => strategiefase => onderzoeksfase => indicideringsfase => adviesfase
2) intakefase => strategiefase => indicideringsfase => adviesfase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 4 soorten diagnostiek heb je volgens De Bruyn?

A
  • verhelderende
  • classificerende
  • verklarende
  • indiciderende
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke soorten diagnostiek heb je volgens Pameijer en Beukering?

A
  • onderkennende
  • verklarende
  • indiciderende
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke 3 soorten diagnostiek heb je volgens Grietens en Hellinckx?

A
  • onderkennende
  • classificerende
  • behandelingsgerichte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het doel van classificeren?

A
  • input: ordenen van informatie en genereren van alternatieve hypotheses
  • output: classificatie leidt tot output en communicatie
  • beslissing geven over de hulpverlening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ziet de geschiedenis eruit van diagnostiek?

A

1) Aristoteles: ladder of nature
2) 1845, Esquirol: eerste definitie van verstandelijke beperking en maakt een classificatiesysteem gebaseerd op kennis van het individu
3) 1848, Gridley Howe Samuel: classificatiesysteem dat verschil maakt tussen idioten, imbecielen en gekken
4) 1916, Binet: test ontwikkelt voor kinderen te selecteren voor het buitengewoon onderwijs
5) 20e eeuw, Goddard: gebruikte een test om kinderen met visuele beperkingen te classificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat ordent een classificatiesysteem?

A

Gedrag, GEEN mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke modellen van functiebeperkingen zijn er?

A
  • medisch model
  • sociaal model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt het medisch model in van functiebeperkingen?

A
  • abnormaal gedrag heeft een onderliggende biologische pathologie
  • universeel
  • deficit model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de voordelen aan het medisch model?

A
  • aantal beperkingen zijn geassocieerd of worden veroorzaakt door een defect
  • deze situaties zijn niet geassocieerd met bv economische status of minderheidsgroepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de nadelen aan het medisch model?

A
  • 80/90% van de handicaps heeft geen onderliggende conditie
  • 30/60% van problemen van kinderen worden verklaard door kind factoren

= argumenten voor sociaal model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat houdt het sociaal model van functiebeperkingen in?

A
  • discrepantie tussen individu en sociale context door sociale barrières
  • geen karakteristiek van het individu maar gaat over het spanningsveld tussen het individu en de omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarvoor staat het ICIDH?

A

International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke visie had men over ‘ziekte’ voor het ICIDH model?

A

Ziekte was een handicap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de 3 centrale termen binnen het ICIDH model?

A

1) impairements: beschadigingen
2) disabilities: onvermogen
3) handicaps: verminderde mogelijkheden in maatschappelijk leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de kritieken op het ICIDH model?

A

Causaliteit en negatieve terminologie is stigmatiserend, is het onderwaarderen van sociale en maatschappelijke omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat werd er veranderd na de kritiek op het ICIDH model?

A

De woorden stoornis, beperking en handicap werden neutraal geformuleerd in activiteiten en participatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarvoor staat ICF?

A

International Classification of Functioning, Disability and health.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat houdt het ICF model in?

A
  • intergratie van sociaal en medisch model
  • geen defectmodel
  • geen onderscheid tussen lichamelijk en psychisch functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het ICF model?

A

Het is een begrippenstelsel en model waarmee menselijk functioneren in het algemeen en eventuele problemen in het bijzonder kunnen worden beschreven.

24
Q

Wat zijn de 4 doelstellingen van het ICF model?

A

1) een wetenschappelijke grondslag voorzien
2) scheppen van een gemeenschappelijke taal
3) mogelijk maken van een vergelijking tussen data
4) bieden van een systematische codetaal voor informatiesystemen in de gezondheidszorg

25
EV Het ICF model kan het menselijke functioneren beschrijven vanuit 3 mogelijke perspectieven. Welke 3?
1) beschrijven van functies en anatomische eigenschappen 2) beschrijven van activiteiten 3) beschrijven van participatie
26
Welke 2 classificatiesystemen bestaan er?
- categoriaal classificatiesysteem - non-categoriale classificatiesysteem
27
Wat zijn de kenmerken van het categoriale classificatiesysteem?
- psychiatrische stoornissen worden als onafhankelijke en duidelijk afgelijnde ziekte-entiteiten beschouwd - bij elke stoornis worden diagnostische criteria vastgelegd - categorieën en subcategorieën - fenotypisch - criteria
28
Wat zijn voorbeelden van een categoriaal classificatiesysteem?
DSM-V, WHO, Cap-J
29
Wat zijn de kritieken op het categoriale classificatiesysteem?
- complex - heterogene groep - niet betrouwbaar - observaties
30
Welke benadering hoort er bij de categoriale classificatiesystemen?
Klinisch-psychologische benadering.
31
Welke benadering hoort er bij de non-categoriale classificatiesystemen?
Empirisch-statistische benadering.
32
Wat zijn de kenmerken van de non-categoriale classificatiesystemen?
- steunt op uitkomsten van multivariabel analyses op gegevens verzameld in grote steekproeven van kinderen - smalle- band syndromen - brede band factoren
33
Tot welk classificatiesysteem behoort het ASEBA?
Non-categoriaal classificatiesysteem.
34
Wat zijn de nadelen van het non-categoriaal classificatiesysteem?
- output hangt af van de input - statistiek ≠ inhoud - informanten kleuren informatie
35
Wat zijn de voordelen van het non-categoriaal classificatiesysteem?
- basis in de empirie - items discrimineren tussen kinderen met en kinderen zonder problemen - verschillende informatiebronnen vergelijken - expliciet vergeleken met normgroep - gebruiksvriendelijk - veelvuldig gebruikt in onderzoek
36
Tot welk classificatiesysteem behoort de DSM-5?
Categoriaal classificatiesysteem.
37
Wat zijn de nadelen van de DSM-5?
- complex - geen informatie over interpersoonlijke relaties - probleem is persoonsgebonden - betrouwbaarheid - oorspronkelijk voor volwassenen - hoge face-validity
38
Wat zijn de bezwaren tegen classificeren?
- vraagtekens bij betrouwbaarheid van classificatiesystemen - grote heterogeniteit in klasse - kind/persoon is drager van het probleem - etiketteren en stigmatiseren - relatie met behandeling/interventie?
39
EV Is classificeren een etiologische uitspraak?
Neen, classificatie is een beschrijving van kenmerken en geen etiologische uitspraak.
40
Wat doet de orthopedagogische diagnostiek?
Een uitspraak over de nodige interventie
41
EV Kan psychodiagnostiek worden gedaan in het kader van orthopedagogische diagnostiek? En zo ja, zijn hier voorwaarden aan?
Ja, maar enkel en alleen met het oog op het beter begrijpen van de problemen in de opvoedingssituatie.
42
Wat zijn de 3 types van opvoedproblemen volgens De Ruyter?
1) ontbrekende verbond 2) pedagogische handelingsproblematiek 3) de opvoeder belast het kind
43
Wat zijn de bezwaren tegen het classificeren van de opvoedingssituatie?
- betrouwbaarheid van classificatiesystemen - blijft ervan uitgaan dat het kind de drager is van de problemen - etiketteren en stigmatiseren
44
Welke spanningsvelden heb je binnen de orthopedagogische diagnostiek?
1) deductieve versus inductief 2) positivistische verus hermeneutische
45
Wat is deductieve diagnostiek?
Diagnostiek op basis van theorie.
46
Wat is inductieve diagnostiek?
Diagnostiek op basis van betekenis voor de betrokkenen.
47
Wat zijn kenmerken van de positivistische diagnostiek?
- objectiviteit - buitenperspectief - distantie - gericht op verklaringen - praktijkwetenschapper: wetenschappelijk kennis gebruiken - ideaal wordt gebruikt gemaakt van evidence-based behandelingsstrategieën
48
Wat zijn nadelen aan de positivistische diagnostiek?
- reductie - moet beschikken over veel verklarende theorieën - geldigheid van verklaring en relevantie ervan voor behandeling
49
Wat is de hermeneutiek?
De leer van de interpretatie.
50
Wat zijn de uitgangspunten van de hermeneutische diagnostiek?
- mensen handelen vanuit een perspectief - kennis van de wereld kan niet objectief zijn - problemen van mensen moeten begrepen worden tegen achtergrond van hun leefwereld - om betekenis van handelingen te begrijpen is het delen van gemeenschappelijke betekenis noodzakelijk - inductieve opbouw - nadruk op belang van dialoog
51
EV Wat zijn de postulaten van een dialoog volgens de hermeneutische diagnostiek?
1) intentionaliteit 2) rationaliteit 3) authenticiteit 4) uniciteit
52
Wat is de hermeneutische diagnostiek?
Zoeken naar bedoeling van gedrag, naar de mate waarin iemand zich rekenschap geeft aan zijn gedrag, mate van identificatie met zijn gedrag, naar mogelijkheden tot verandering.
53
Welke methoden worden er gebruikt in de hermeneutische diagnostiek?
Gesprekken, projectieve methoden, kwalitatieve analyse van antwoorden.
54
Wat is het doel van de hermeneutische diagnostiek?
Reflectie bieden op de eigen situatie en eigen handelen, het ontbreken van handelingsalternatieven.
55
Wat is het doel van de hermeneutische diagnostiek?
Reflectie bieden op eigen situatie en handelen + ontdekken van handelingsalternatieven
56
Wat zijn de nadelen van de hermeneutische diagnostiek?
- Ontkenning van de aanwezigheid van theorie - Geldigheid vd interpretatie, verklaring, unieke theorie door de diagnosticus - Begrijpen van een cliënt en het komen tot een geïnterpreteerd verband tussen actuele handelen en vroegere handelen, tussen handelen en situationele context… houdt niet noodzakelijk het vergroten van handelsmogelijkheden en -adviezen in - Aanpak van de door de interpretatie geïdentificeerde oorzaken of motieven van het problematisch handelen houdt niet in dat het probleemgedrag ook wordt opgelost
57
Wat is het grootste verschil tussen positivistische en hermeneutische diagnostiek?
Ingenomen perspectief en belang van predictie.