Hoofdstuk 3: Hormonaal stelsel Flashcards

1
Q

Hormonen

A

= chemische stoffen die door endocriene klieren aan het bloed worden afgegeven om zo naar het orgaan te gaan om een specifieke werking uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hormonen beïnvloeden

A

1) Stofwisseling
2) Gedrag
3) Gemoedsgesteldheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Endocriene klieren

A

= zorgen voor de inwendige stofwisseling.
Geven hormonen af in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Exocriene klieren

A

= Geven geen hormonen af maar laten alles naar de buitenwereld gaan.
( zweten en urine)
–> Werken met een afvoerbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ADH

A

= adrenocorticotroop

Wordt afgegeven in de bijnier.

Productie van cortisol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Androgenen

A

= ontwikkeling teelbal en penis + zaadproductie

–> Testosteron zorgt voor stemmingswisselingen

Te veel: vroege puberteit, agressie, seksuele drift

Anabolica: toename energie, seksuele drift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Epifyse/ pijnappelklier

A

Produceert melatonine

Remt geslachtshormonen en zorgt voor slaap-waak ritme

Hoe meer zon, hoe minder melatonine je produceert

Hoe minder melatonine je hebt hoe wakkerder je bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hypothalamus

A

= controlecentrum

Geeft informatie door aan de hypofyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hypofyse

A

Produceert verschillende hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

TSH

A

= thyröid stimulerend hormoon

In de schildklier

Stimuleert de aanmaak van schildklierhormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

FSH

A

= follikelstimulerend hormoon

Man: vorming zaadcellen

Vrouw: rijping follikels + stimuleren oestrogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

LH

A

= luteïniserend hormoon

Man: testosteron
Vrouw: eisprong en eirijping + ontwikkeling van geel lichaampje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

GH

A

= groeihormoon

In de beenderen

Wordt aangemaakt tijdens beweging, stress en 2u na inslapen

Pubers: groeien + regelen metabolisme

Volwassenen: onderhoud

Veel GH: acromegalie

Weinig: groeivertraging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oxytocine

A

= knuffelhormoon

Wordt geproduceerd in de baarmoeder en melkklieren

Geeft een gevoel van verzadiging

Zorgt voor de productie van moedermelk

Bij de geboorte, de baarmoeder uitrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ADH

A

= anti diuretisch hormoon

In de nierbuisjes

Zorgt voor de waterhuishouding zodat de nieren minder water afgeven

Sociaal gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Schildklier

A

= produceert thyroxine

Net onder het strottenhoofd

Kinderen:
- groei botten
- groei spieren
- groei hersenweefsel

Volwassen
- hartslag
- bloeddruk

Bevat jodium

17
Q

Hyperthyreoïdie

A

= te veel thyroxine

Te snelle hartslag
Uitpuilende ogen
Gewichtsverlies
Veel zweten
Tremor

18
Q

Hypothyreoïdie

A

= te weinig jodium

Struma ( bult) want schildklier probeert nog steeds aan te maken

19
Q

CHT

A

= Congenitale hypothyreoïdie

aangeboren waarbij schildklier niet of onvoldoende werkt

Guthrietest: hielprik

Cretinisme = dwerggroei + hersenaantasting

20
Q

Ziekte van Graves

A

= lichaam vormt antistoffen tegen eigen schildklier waardoor die veel hormoon gaat afgeven

21
Q

Bijschildklier

A

Produceert calcium
- staat in voor tanden en beenderen
- werking spieren

Te veel: sloom
Te weinig: prikkelbaar

22
Q

Pancreas/ alvleesklier

A

1) Insuline ( eilandjes van langerhans)
- Verlaagt suiker
- Levert energie
- Zet suikerreserves om naar glycogeen

2) Glucagon
- verhoogt suiker
- zet glycogeen om naar suiker

23
Q

Diabetes/ suikerziekte

A

= te weinig insuline waardoor er te veel suiker in bloed en urine zit

Type 1: eigen afweersysteem valt pancreas aan

Type 2: Lichaam reageert niet op insuline

24
Q

Bijnierschors

A

1) Aldosteron
- bloeddruk

2) Cortisol
- stresshormoon
- vertering
- ontstekingsremmend

3) Geslachtshormonen
- androgenen en oestrogenen

25
Q

Bijniermerg

A

1) Adrenaline
- stresshormoon

2) Noradrenaline
- Bloeddruk
- Stresshormoon

26
Q

Ziekte van Addison

A

= te weinig cortisol

–> lichaam gaat in shock tijdens stressituaties

27
Q

Syndroom van cushing

A

= te veel cortisol

  • gewichtstoename
  • maangezicht
  • vermoeid
  • spierzwakte
  • depressie
28
Q

Oestrogeen

A

= lichamelijke ontwikkeling + cyclus en ovulatie

Te weinig: osteoporose

Te veel: gynaecomastie

29
Q

Progesteron

A

= voorkomen 2de bevruchting + baarmoeder klaarmaken voor zwangerschap

30
Q

Prolactine

A

= in de melkklieren

Zet melksecretie in gang en onderhoud dit