Hoofdstuk 3: Health and care Flashcards
1
Q
to recuperate
A
herstellen
2
Q
to inoculate
A
inenten
3
Q
to benefit
A
goed doen
4
Q
to alleviate
A
verlichten
5
Q
agony
A
ondraaglijke pijn
6
Q
cardiac arrest
A
hartstilstand
7
Q
obesity
A
zwaarlijvigheid
8
Q
paralysis
A
verlamming
9
Q
contagious
A
besmettelijk
10
Q
to neglect
A
verwaarlozen
11
Q
to monitor
A
controleren
12
Q
disabled
A
invalide
13
Q
deformed
A
misvormd
14
Q
retarded
A
zwakbegaafd
15
Q
pathological
A
ziekelijk, abnormaal
16
Q
to shiver
A
rillen
17
Q
to vomit
A
overgeven
18
Q
to pant
A
hijgen
19
Q
to digest
A
verteren
20
Q
to moan
A
kreunen
21
Q
to suffocate
A
stikken
22
Q
intoxicated
A
onder invloed (van alcohol of drugs)
23
Q
to go into rehab
A
afkicken
24
Q
ward
A
zaal, ziekenhuiszaal
25
feeble
zwak
26
kidney
nier
27
germ
bacterie
28
sedative
kalmeringsmiddel
29
to soothe
verzachten
30
prescription
recept
31
to administer
toedienen
32
numb
verstijfd, verdoofd
33
lethal
dodelijk
34
malignant
kwaadaardig
35
contaminated
besmet
36
morbid
ziekelijk
37
incurable
ongeneeslijk
38
to subject to
onderwerpen aan
39
guinea pig
proefkonijn
40
to regain
terugkrijgen