Hoofdstuk 10: Personality and characteristics Flashcards
1
Q
virtue
A
deugd
2
Q
self-esteem
A
eigenwaarde, zelfrespect
3
Q
sincere
A
oprecht
4
Q
sensible
A
verstandig
5
Q
modest
A
bescheiden
6
Q
thoughtful
A
attent
7
Q
benevolent
A
vriendelijk, behulpzaam
8
Q
squeamish
A
overgevoelig, gauw bang
9
Q
shrewd
A
slim
10
Q
meticulous
A
nauwkeurig
11
Q
inhibited
A
geremd
12
Q
to persevere
A
doorzetten
13
Q
reliable
A
betrouwbaar
14
Q
mature
A
rijp, volwassen
15
Q
obedient
A
gehoorzaam
16
Q
bold
A
moedig
17
Q
prudent
A
wijs, verstandig
18
Q
down-to-earth
A
nuchter, praktisch
19
Q
aspiring
A
ambitieus
20
Q
pride
A
trots
21
Q
anxiety
A
bezorgdheid
22
Q
to be inclined to
A
de neiging hebben om
23
Q
custom
A
gewoonte (van een volk)
24
Q
sleazy
A
vies en goedkoop
25
to brag
opscheppen
26
smug
zelfgenoegzaam, te tevreden over zichzelf
27
perlious
zeer gevaarlijk
28
conceited
verwaand
29
insolence
onbeschoftheid
30
offensive
beledigend
31
prejudiced
bevooroordeeld
32
vain
ijdel
33
stingy
gierig, vrekkig
34
ruthless
meedogenloos
35
indifferent
onverschillig
36
greedy
hebzuchtig
37
gloomy
somber
38
compulsive
dwangmatig
39
odd
vreemd
40
reckless
roekeloos
41
trots
proud
42
vastberaden
determined
43
begripvol
understanding
44
soepel
flexible
45
verdraagzaam
tolerant
46
onafhankelijk
independent
47
gul
generous
48
kieskeurig
choosy
49
streng
strict
50
slordig
sloppy
51
onwetendheid
ignorance
52
prikkelbaar
touchy
53
koppig
stubborn
54
verlegen
shy
55
gewoonte (van een persoon)
habit