Hoofdstuk 3 Cell struktuur en functie Flashcards
Levende organismen bevatten minsten 4 eigenschappen, welke?
-Groei
-Reproductie
-Responsiviteit
-Metabolisme
Geef eigenschappen van Prokaryoten
-Bacteriën en Archeae
-Geen celkern
-Geen interne structuren omgeven door fosfolipidemembranen
-Hebben een diameter van 1µm of minder
-Elke bacterie heeft 1 chromosoom
Geef de External structuur van een bacteriële cel
-Glycocalyces
-Fimbriae: helpen de bacterie zich vast te hechten
-Pili: buisje waardoor een bacterie in contact kan komen met een andere bacterie
-Flagellen zorgt voor de voortbeweging
Geef eigenschappen van Eukaryoten
-Algen, Protozoa, fungi, dieren en planten
-Bezitten een celkern
-Hebben interne membraangebonden organellen
-Zijn groter: 10-100µm in diameter
Wat is de Glycocalyx?
-Gelatineuze, slijmerige laag die de cel omgeeft
-Opgebouwd uit polysachariden en/of polypeptiden
Geef de twee types van en Glycocalyx
Kapsel: Duidelijk georganiseerd en stevig verbonden
Slijmlaag: ongeorganiseerde en losse laag
Geef de functies van de Glycocalyx
-Bescherming tegen uitdroging
-Aanhechting aan oppervlakten (vorming van biofilms)
-Bescherming tegen immuuncellen van de gastheer
-Virulentiefactor
Wat is een Biofilm?
Groepering van Bacteriën die zich vastgehecht hebben aan een substraat
Geef voorbeelden van bacteriën met kapsel of slijmlaag
-Leuconostoc dextranicum: suikerindustrie
-Streptococcus pneumoniae: pathogeen
Geef kenmerken van Flagellen
-Filamenteuze aanhangsels aan de buitenzijde van de cel
-Late bacteriën toe zich voort te bewegen (motiliteit)
-Niet aanwezig bij alle bacteriën
-Antigene werking (H-antigenen)
Geef 3 delen van Flagellen
-Filament: buitenste deel (bevat eiwit flagelline)
-Haak: vastgehecht aan filament
-Basaal lichaam: verankert flagel aan de celwand
Wat zijn Axiale filamenten?
Inwendige flaggen, ook endoflagella genoemd
-bij spirocheten
-lopen spiraalsgewijs rondom de cel zonder er van weg te projecteren
-Rotatie veroorzaakt beweging van de cel (corkscrew)
(voorbeelden: syphillis en lyme)
Geef de verschillende manieren van Flagellatie
-Monotrich
-Amfitrich (beide zijden)
-Lofotrich (meerdere aan één pool)
-Peritrich (vele rondom de cel)
Geef de functie van flagellen
-Geven de bacteriën de mogelijkheid om zich voort te bewegen naar een stimulus of ervan weg
(Fototaxis, Chemotaxisch, positieve taxis, negatieve taxis)
-Roteren om voort te bewegen (run of tumble)
Geef kenmerken van Fimbriae
-Korte, dunne, borstelachtige projecties
-Korter dan flagellen
-Opgebouwd uit eiwit pilin
-Worden door bacteriën gebruikt om zich aan elkaar en aan substanties in de omgeving vast te hechten
-Belangrijke rol in biofilms
Wat is een Pili?
-Speciaal type fimbriae
-Langer dan fimbriae maar korter dan flagellen
-1 of 2 per cel
-Transfer van DNA van de ene cel naar de andere (cconjugatie)
Wat is conjugatie?
Bacterie geeft dna door naar een andere bacterie
Geef eigenschappen van de Bacteriële celwand
-Geeft bacteriën hun karakteristieke vormen
-Voorkomt osmotische lyse en beschermt de celmembraan
-Samengesteld uit peptidoglycaan
2 types bacteriële celwanden
°gram-positieve
°gram-negatieve
Geef de verschillende Bacteriële morfologie (vormen)
-Kok (coccus): rond, ovaal
-Bacil (bacillus): staafvormig
-Kokkobacil (coccobacillus): korte staafjes
-Vibrio: kommavormig
-Spiril (Spirillum): Spiraalvormig, rigied
-Spirocheet: Spiraalvormig, lang, flexibel
Geef de verschillende groepsliggingen van bacteriële cellen
Paren: DIPLOcocci, diplobacilli
Ketens: Strepto
Groepjes van 4: Tetraden
Kubusvormige groepering van acht: Sarcinae
Clusters: Stafylococci
Wat is peptidoglycaan?
-Polymeer van disacharide:
N-acetylglucosamine (NAG)
N-acetylmuraminezuur (NAM)
-Ketens worden verbonden door polypeptiden
Geef kenmerken van een Gram-positieve bacteriële celwand
-Relatief dikke peptidoglycaanlaag
-Bevat teichoïnezuur en lipoteichoïnezuur
-Houdt kristalviolet vast tijdens de gram-kleuring, bacteriën kleuren paars
Wat doet teichoïnezuur en lipoteichoïnezuur?
Liptoteichoïnezuur: verbindt celwand met plasmamembraan
Teïchoinezuur: bindt op peptidoglycaan
-Dragen negatieve lading
-Reguleren bewegingen van kationen
-Maken celwand steviger
Geef kenmerken van een Gram-negatieve bacteriële celwand
-Dunne laag peptidoglycaan
-Peptidoglycaan bevindt zich in de periplasmatische ruimte: ruimte tussen plasmamembraan en buitenmembraan
-Buitenmembraan opgebouwd uit fosolipiden, lipoproteïnen, en lipopolysachariden (LPS)
-Porinen (proteïnen) vormen tunnels doorheen de buitenmembraan
-Houdt kristalviolet niet vast tijdens de gram-kleuring, bacteriën kleuren rood/roze
Wat zijn de drie delen van Lipopolysachariden?
-Lipide A
-Core polysacharide (korte ketens van ongewone suikers,structurele rol)
-O-polysacharide (grote verscheidenheid van antigenische types)
Wat is Lipide A?
-Verankert het LPS in de buitenmembraan
-Disacharide waaraan korte ketens vetzuren en fosfaatgroepen gebonden zijn
-Lokt koorts uit en activeert verdedigingssysteem van de gastheer
-In hoge dosis kan Lipide A leiden tot shock en zelfs dood
-Endotoxine
Geef kenmerken van Bacteriën zonder celwand
-Enkele bacteriën hebben geen celwand
-Bezitten sterolen in plasmamembraan
-Vroeger dacht men dat dit virussen waren gezien hun geringe grootte en de afwezigheid van de celwand
-Bezitten echter andere eigenschappen van prokaryote cellen zoals ribosomen
-Kleuren niet bij gram-kleuring
-vb (Mycoplasma pneumonia)
Geef de structuur van Bacteriële cytoplasmatische membranen
-Fosfolipide dubbellaag (opgebouwd uit fosfolipiden en geassocieerde eiwitten)
Integrale en Perifere membraaneiwitten
-8 nanometer dik
-Vloeibaar iets
-Vloeibare mozaïkmodel beschrijft de membraanstructuur
Geef de functie van Bacteriële cytoplasmatische membranen
-Doorgang controleren van substanties in en uit de cel (selectief permeabel)
-Capteren van lichtenergie in fotosynthetiserende bacteriën
-In stand houden van een concentratie gradiënt en elektrische gradiënt
Geef de 2 processen van Membraanpermeabiliteit
-Passieve: substanties bewegen van hoge concentratie naar lage, geen ATP vereist
-Actieve: substanties bewegen van lage naar hoge concentratie, energie (ATP) vereist