Hoofdstuk 3 Flashcards
de bakker
the baker
bezorgen (v)
to deliver
het brood
the bread
het glas
glass (of water)
kopen
to shop/buy
wijn
wine π·
de aardappel
the potato
de appel
the apple
de banaan
the banana
bijvoorbeeld
for example
boodschap
grocery
drinken
to drink
het fruit
the fruit
het gehakt
the minced meat
gek zijn op
iβm crazy about
i carve. . . . . . . .
groente
vegetables
de hagelslag
chocolate sprinkels
hartig
salty
heerlijk
delicious
houden van
to love
de jam
the jam
de kaas
the cheese
de kip
the chicken
het koekje
the cookie
kosten
to cost
lekker
To like
lekker vinden
to like it
to find it nice/good
lusten
to not like
maken
to make
de melk
the milk
mogen (mag)
may (May i have. . . .)
nooit
never
het ontbijt
the breakfast
de patat
the fries π
de pinda
peanuts
praten(over)
to talk about
de rijst
the rice
de school
the school
de sperzieboon
green beans
de thee
the tea
de vegetariΓ«r
the vegetarian