Hoofdstuk 1 Flashcards
achternaam, de
Family name
auto, de
car
autorijles
driving lessons
dochter, de
daughter
en
and
familie, de
family
geven (geef)
to give
hebben
to have
heten
call (ex:They call me, Nemo)
huisarts, de
docter
in
in
het jaar
the year
kind, het
Child
komen (v)
to come
man
man
met
with
moeder, de
mother ❤️
naam
name
nieuw
new ✨
nu
now
nummer, het
number
op
on
uit
from
vandaan
from
voornaam, de
first name
vrouw, de
woman
werken (v)
to work
winkel, de
store
wonen (woon)
to live
zijn
to be
zoon, de
son
zus, de
sister
antwoord, het
answer
antwoorden (v)
to answer
bedanken
thank you
beginnen (v)
to begin
bij
at
binnenkomen
coming in
de broer
the brother
gaan (v)
to go
goed
good
Hoe?
How?
ja
yes
luisteren
to listen
meedoen (v)
to participate
meneer
mister
mevrouw
Ma’am
moeten
must
nee
no
ook
also
schrijven (v)
to write
de vader
the father
voorstellen
to introduce
de vraag
the question
vragen
to ask
Waar
Where
Wat
What
weten (v)
to know
Wie
Who
Zitten (v)
to sit
Zullen (zal)
shall
achter
behind
het adres
adress
Bellen (v)
to call
het cijfer
the cifer / the number
de cursus
the course
Dank u well (formal)
Thank you
fijn
nice
geen
not / no
het huis
the house
kijken
to look
Klopt dat?
Is that okay?
de krant
the newspaper
niet
no / not
ongeveer
around / about
de plaats
the place
de postcode
the postcode
soms
sometimes
staan
to stand
de straat
the street
het telefoonboek
The phone book / contacts
vandaag
today
volgen
follow
welk
which
de woonplats
the place where you live
het boek
the book
groeten
to greet
de vriend
the friend
weer
again
weggan (v)
to leave
willen
to want
zeggen
to say
de datum
the date
het formulier
the form
de geboorte
the birth
geslacht, het
gender
de handtekening
the signature
invullen
to fill in
maart
march
nationaliteit, de
nationality
Nederlands(e)
Dutch
onder
under
persoonlijk
personal
zetten
to put
zoeken
to search
daar
there
dan
than
doen
to do
kennen
weten
to know
kunnen
to can / to be able to
leuk ✨
nice ✨
mobiele telefoon, het
mobile phone
naar
at / to
het restaurant
restaurant
snel
fast
de student
the student
studeren (v)
to study
wachten (v)
to wait