Hoofdstuk 20: ontwikkeling en erfelijkheid Flashcards

Niet alle stof

1
Q

Hoeveel verschillende chromosomen heeft een mens?

A
  • Mens: 23 paar chromosomen
    -> 22 paar autosomen
    ->1 paar geslachtschromosomen (‘’XX / XY’’)
  • 2 allelen (genversie; allel: versie van een gen) voor 1 eigenschap
    ‘’ 1 op het chromosoom van mama en 1 op het chromosoom van papa’’
  • Mens: 46 chromosomen (23 paar)
  • Van elk paar: 1 van vader, 1 van moeder
  • Per cel: (‘’als je het uitrolt’’) 2 meter DNA; 3 miljarden basen; 25 000 genen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de betekenis van de volgende woorden:
- Genotype
- Fenotype
- Karyotype

A

Genotype: chromosomen en genen samen
‘’ Zin hier weggehaald, moest van Bas’’
- Bijv. in spiercel: genen actief voor contractiele eiwitten
‘’ Sommige genen komen tot uiting en andere niet. Ligt aan ligging en functie van de cel’’

Fenotype: Anatomische en fysiologische eigenschappen (originele pp: uiterlijke kenmerken)
‘’ Dit kan je veranderen. Denk aan bijv. haar verven’’

Karyotype: Gehele verzameling chromosomen (‘’afbeelding hiervan’’)
‘’ Bij mensen 23 paar, waarvan:’’
-> 22 paar autosomale chromosomen
-> 1 paar geslachtschromosomen: X of Y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de betekenis van de volgende termen:
- Allel(en)
- Dominante allelen
- Recessieve allelen
- Homozygoot
- Heterozygoot

A

Allel(en): varianten van een gen: 1 van vader, 1 van moeder
Dominante allelen: komen altijd tot expressie (notitie: A (hoofdletter))
Recessieve allelen: komen alleen tot expressie bij 2 recessieve allelen (notitie: a), of op X-chromosoom bij een man

Homozygoot: twee gelijke allelen: AA, aa
‘’Homo: hetzelfde’’
Heterozygoot: twee ongelijke allelen: Aa

AA: homozygoot dominant
Aa: heterozygoot
aa: homozygoot recessief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent polygene erfelijkheid?

A

! (‘’ 2 of meer genen bepalen samen 1 eigenschap’’)
- oogkleur/haarkleur
- hoge bloeddruk, CV-ziektes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke verschillende soorten overerving zijn er?

A
  • Autosomale overerving (dominant/ recessief)
  • X-gebonden overerving (dominant/ recessief)

‘’ Bij X-gebonden overerving met een zoon die een aandoening heeft is de moeder drager (jongen krijgt afwijkend X gen van moeder en Y gen van vader)’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem hoeveel dagen vanaf de bevruchting geteld de volgende stadia zich voordoen:
(volgens plaatje)
- 4-cell stage
- Morula
- Early blastocyst
- Implanting blastocyst

Waar kan de zaadcellen de eicel pas bevruchten?

A
  • 4-cell stage: 3 days
  • Morula: 3 days
  • Early blastocyst: 4 days
  • Implanting blastocyst: 7 days
  • 2 haploïde cellen versmelten –>diploïd
  • Zaadcel kan pas eicel bevruchten in eileider (tuba uterina)
  • Bevruchting meestal dag 1 na eisprong
  • 30 minuten tot 2 uur voor zaadcel ter plaatste is
  • Van de 200 miljoen maar 100tal bij oocyt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de corona radiata?
Wat gebeurt er met de zaadcellen die de eicel niet bevruchten?
Wat is de zona pellucida?

A
  • Corona radiata rond de eicel, zorgt voor voedingstoffen (‘’van spermacel en eicel’’)
  • Tientallen spermacellen nodig om folikkelcellen af te breken
  • 1 zaadcel bevrucht eicel: activering eicel
  • Exocytose van andere spermacellen
  • Zona pellucida: beschermend omhulsel tussen membraan en follikel epitheelcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er over het algemeen in het 1e trimester, 2e trimster en 3e trimester?

A
  • 1e trimester: ontstaan orgaanstelsels
     Meeste ‘’miskramen’’, ongeveer 60% overleeft (in pp Sanja staat wat anders (40%) maar hou die van Bas aan)
  • 2e trimester: verdere ontwikkeling
  • 3e trimester: snelle groei foetus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke processen vinden in het 1e trimester plaats? Benoem ook wat er tijdens die processen plaatsvindt

A

Complexe ontwikkeling!

^^^Klievingsdelingen: vormen van blastocyst (‘’hol balletje’’)
->Geen vermeerdering cytoplasma
- Na 3 dagen delingen bij uterus: morula (moerbei)
Wanneer 2 klompjes cellen –> eeneiige tweeling
- Dag 6: vorming van blastocyste/ blastula in uterus
Bestaat uit blastocoel, embryoblast en trofoblast (randje eromheen)

^^^Innesteling: versmelting baarmoeder
Dag 7: embryoblast hecht zich vast aan uterus
- Bij 0,6% ectopisch/ extra-uterien

Celwanden verdwijnen tussen cellen van trofoblast: syncytiotrofoblast
- Vorming hormonen: onder andere HCG
- Transport voedingsstoffen

Dag 12: derde laag cellen

3 kiembladen:
1) Ectoderm- zenuwstelsel
2) Endoderm- spijsverteringsstelsel
3) Mesoderm- skelet, bloed, bindweefsel en huid

^^Placentatie: Vorming placenta
* Dooierzak: dag 10;
- Blaas binnen blastocyste ‘dooierzak is een soort blaas (zakje) binnen in de blastocyste’’
- Vorming rode bloedcellen
* Amnionholte: bevat vruchtwater
* Allantois: ontstaan urineblaas
* Chorion: laag onder de trofoblast

Placenta
- ontstaan uit bloedvaten in chorion
- Week 13: chorionvlokken –> zuurstof en voeding
- Bloedvaten moeder/ foetus
- Dooiersteel/ verbindingssteel: navelstreng

Navelstreng (AVA)
A. umbilicales (2 slagaders van de navelstreng, noem je hetzelfde maar je hebt er 2 van)
V. umbilicales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er in het tweede en derde trimester?

A
  • Verdere ontwikkeling
  • 0,64 kg tegen einde 2e trimester
  • 3,2 kg tegen einde 3e trimester

’’ - 2e trimester: verdere ontwikkeling
- 3e trimester: snelle groei foetus’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de effecten van zwangerschap op orgaanstelsel?

A
  • Ademhalingssnelheid neemt toe
  • Bloedvolume neemt toe (hartslag omhoog)
  • Voedingsbehoefte neemt toe
  • Glomerulaire filtratiesnelheid neemt toe
  • Uterus wordt enorm veel groter
  • Melkklieren worden groter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf de kenmerken van de fasen van het geboorteproces:
- Ontsluiting
- Uitdrijving
- Nageboorte

A

Ontsluiting:
- Begin van de weeën
- Cervix verwijdt
- 8 uur of langer
- weeën om 10/30 min
- Eindigt met breken van amnion (niet altijd!)

Uitdrijving:
- Volledige verwijding cervix
- 2 uur tot bevalling
- Onder invloed van hormoon oxytocine

Nageboorte:
Placenta komt los door samentrekken uterus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen de volgende meerlingen:
- twee-eiig (dizygoot)
- Eeneiig (monozygoot)

A

Meerlingen:
- 70% twee-eiig (dizygoot)
 Twee eicellen worden tegelijk bevrucht
 Vorming van 2 zygoten  broer/ zus

  • 30% eeneiig (monozygoot):
     Blastomeren splitsen vroegtijdig
     Embryoblast splitst VOOR gastrulatie
     Zelfde genetische aanleg en geslacht
    (onvolledige splitsing: Siamese tweeling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke veranderingen vinden plaats in de puberteit?

A

Lichamelijke veranderingen:
- Groeispurt
- Rijping geslachtsorganen
- Secundaire geslachtskenmerken

Cognitieve veranderingen:
- Vermogen tot abstract-logisch denken

Sociale veranderingen:
- Vorming eigen identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschrijf kenmerken van de lichamelijke veranderingen in de puberteit:

A
  • Tot puberteit geen duidelijke hormonale verschillen man/vrouw
  • Daarna toename productie gonadotrope hormonen hypofyse

-> Onduidelijk hoe hersenen dit weten
-> Wellicht ten gevolge van verhouding vet/spier
->Beïnvloedbaar door lichamelijke activiteit, genetische factoren, voeding (hormonen?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beschrijf de kenmerken van de cognitieve veranderingen in de puberteit

A
  • Abstract denken
  • Hypothetisch- deductief denken: in stappen. Wiskunde!
17
Q

Beschrijf de kenmerken van de sociale veranderingen in de puberteit

A
  • Hoe kom ik over? Hoe vinden ze me? Hoe zie ik eruit?
  • Behoefte om zich terug te trekken/ alleen te willen zijn
  • Luidruchtig en opvallend gedrag
  • Soms al morele en ethische principes rond dilemma’s