Hoofdstuk 14: Immuniteit Flashcards
Wat is een pathogeen?
Wat houdt besmetting (contaminatie) in?
Wat is de incubatieperiode?
Wat betekent infectie?
Pathogeen= Een ziekteverwekker (van biologische oorsprong)
Contaminatie= Overdracht van ziekteverwekker, onafhankelijk van de vraag of deze overdracht gevolgd wordt door vermeerdering van de verwekker of een reactie van het besmette organisme
Incubatieperiode (/ incubatietijd)= Tijd die verstrijkt tussen besmetting en de eerste klinische symptomen van de ziekte
Infectie= vermeerdering van de verwekker in de gastheer en daarop volgende reactie van het lichaam van de gastheer
‘’ Dus je hebt een besmetting, daarna heb je een incubatieperiode. Na die incubatieperiode vindt de infectie plaats (waarbij de ziekteverwekker zich vermeerdert in het lichaam), met bijbehorende reacties van het lichaam
Wat zijn infectieziekten en onder welke omstandigheden vinden ze vooral plaats?
infectieziekten (‘’ziekten die door pathogenen veroorzaakt kunnen worden’’)
(Luchtweginfectie, AIDS, gastro-enteritis, TBC (tuberculose), malaria, mazelen)
Vooral bij armoede/ slechte zorg/ resistentie/ migratie/ milieuactiviteit (‘’ vb. bij overstromingen, geen schoon drinkwater waardoor het kan verspreiden’’)
Wat is het verschil tussen een epidemie en een pandemie?
Epidemie: ziekte in ongewoon grote aantallen
Pandemie: verspreiding van epidemie naar andere landen of werelddelen
(vb. HIV/ Corona)
Welke 6 vormen van pathogenen met verschillende eigenschappen zijn er?
- Virus: niet levend, heeft gastheercel nodig, neemt celprocessen over
- Bacterie: heeft geen celkern, wel een celwand
‘’ Bacteriën zijn eencelligen, zonder celkern. Hebben wel wat DNA dat beetje rond drijft. Ze hebben dus een chromosoom en plasmides. Plasmides zijn circkelvormige DNA stukjes die ze kunnen uitwisselen door middel van pillus. Pillus zijn buisjes waarmee ze contact kunnen maken met andere bacteriën, en hierdoor die kleine stukjes DNA kunnen uitwisselen. Door hun celwand zijn ze wat steviger (wij hebben celmembraan, doordat we zoveel cellen hebben hebben we die stevigheid minder/ niet nodig)’’
- Schimmels: vormen dradennetwerk met toxines
‘’ Als schimmel wordt verwaarloosd kan die via huid in je bloed komen, dan heb je een probleem’’
- Vatbaarder als weerstaand daalt
De 6 vormen: parasieten, eencelligen, schimmels (vormen draden in de huid met toxines), prokaryoten (met belangrijkste de bacteriën), virussen en prionen (eiwitten die andere eiwitten dwingen tot een bepaalde structuur)’’
‘’ Antibiotica kan je niet nemen tegen virussen. Want antibiotica (anti: tegen biotica: het leven) is tegen levende dingen, en virussen zijn geen levende dingen’’
Welke stelsels hebben een handje in het immuunstelsel?
- Het lymfestelsel
- De huid
- Het bloedvatenstelsel
- Het ademhalingsstelsel
- Het spijsverteringsstelsel
- enz.
‘’ In elk systeem zit wel iets van een afweersysteem. Dus afweersysteem is minder duidelijk dan andere stelsels’’
Wat is de invloed van stress op het immuunsysteem? en welke hormonen hebben ermee te maken?
‘’ Stress heeft enorme impact op immuunsysteem’’
‘’Kan komen door:’’
- Trauma, infectie, operatie, pijn, spanning (alle vormen van spanning!)
–> Cortisol: afgifte door de bijnier stijgt
‘’ Via hypothalamus, hypofyse en in het bloed. Dan wordt cortisol door cortex bijnieren afgegeven. Hier lijken corticosteroïden op’’
–> Adrenaline afgifte door sympathisch zenuwstelsel stijgt
‘’ Directe neurale verbinding vanuit sympathisch zenuwstelsel; van de hypothalamus naar het bijniermerg. Daar wordt adrenaline afgegeven voor een sneller reactie op stressoren’’
Zie plaatje blz 78
Wat zijn de effecten van stress (op het immuunsysteem)?
‘’ Stoffen zorgen ervoor dat je snel kan reageren (op korte termijn fijn). Reactie stoffen op lange termijn kunnen het immuunsysteem onderdrukken, :’’
- Verminderd de remming van ontsteking, productie antilichamen neemt af (lange termijn)
- Minder afweercellen, minder doorbloeding lymfeklieren (lange termijn)
‘’ Functies die niet kritiek zijn om op stressmoment nu te reageren worden, wanneer stress uitgeschakeld/ op laag pitje gezet. Vb. verteringsstelsel’’
Wat is het verschil tussen aspecifieke en specifieke afweer?
Aspecifiek: aangeboren barrières en afweer, niet gericht op een bepaalde ziekteverwekker, gericht op al het lichaamsvreemde
Specifieke: verworven immuniteit, wel gericht op bepaalde, specifieke ziekteverwekkers, adaptief
In principe T- en B-cel respons
'’heb je nog niet bij geboorte, moet je lichaam leren door in contact mer ziekteverwekkers te komen. Ook in de vorm van vaccinaties. Past zich aan aan de ziekteverwekkers die je tegenkomt’’
‘’ Specifiek is T- en B-cellen en de antistoffen en aspecifiek is de rest’’
Noem de kenmerken van Aspecifieke en specifieke afweer
Aspecifieke afweer:
- Aangeboren weerstand
- Tegen al het lichaamsvreemde
- Reactie altijd hetzelfde
- Alles tegen indringers behalve T en B cellen en antistoffen
Specifieke afweer:
- Verworven weerstand
- Gericht tegen 1 bepaald antigeen
‘’ : niet lichaamseigen herkenbare structuren’’
-Geheugen: reactie effectiever bij herhaling
- Adaptief: past zich aan aan ziekteverwekker
‘’ Zorgt ervoor dat er continu antistoffen worden gemaakt, voor alle mogelijke ziekteverwekkers die je lichaam in kunnen komen’’
- Omvat T- en B-cel respons
Wat zijn de 3 barrières (afweer)?
1ste- externe barrière: huid en slijmvliezen
2de- aspecifiek: fagocytose, koorts, ontsteking, antimicrobiële stoffen
3de- specifiek: lymfocyten (T- en B cellen) en antilichamen (gemaakt door B plasmacellen)
Wat zijn onderdelen van aspecifieke afweer?
- Aangeboren, van nature aanwezig
- Zijn vooral je fysieke en chemische barrières: haren, slijm, tranen, huid, zweet
- Reactie op schade of verstoring: ontsteking en koorts
- Fagocytose: macrofagen, gestimuleerd door koorts koorts (‘’ moeten ook neutrofielen bij staan’’)
- Natural killer cellen : maken contact met zieke cellen en veroorzaken vernietiging van het membraan door afscheiding toxische eiwitten
Wat zijn de 5 kenmerken van inflammatie (ontsteking)?
- Warmte (Rubor)
- Roodheid (Calor)
- Zwelling (Tumor)
- Pijn (Dolor)
- Functieverlies (Functio Laesa)
Gunstige reactie van je lichaam (‘’je lichaam is het actief aan het opruimen’’)
Waar zorgen stoffen uit de vernietigende cellen (‘‘Cytokinen uit het lysosoom van de cel) voor? En wat is de volgende reactie van het lichaam?
Vaatverwijding van de capillairen rondom het wondgebied. Door de verhoogde bloedtoevoer kleurt het ontstoken weefsel rood en voelt het warm aan. Door de verwijding van de bloedvaten wordt de vaatwand opgerekt, en ontstaan kleine opening in de wand. Hierdoor kunnen leukocyten uit de bloedbaan treden en in het beschadigde weefsel komen (diapedese)
Wat is koorts? Hoe ontstaat het? en wat doet het?
- Koorts is een verhoging van de lichaamstemperatuur door de hypothalamus (thermostaat)
- Pryogenen zorgen voor signaal voor stijging lichaamstemperatuur
‘’ ChatGPT: Pyrogenen zijn stoffen die koorts veroorzaken. Ze kunnen van verschillende oorsprong zijn, waaronder bacteriën, virussen, schimmels of zelfs endogene (lichaamseigen) stoffen. Wanneer het lichaam wordt blootgesteld aan pyrogenen, reageert het door de lichaamstemperatuur te verhogen, wat leidt tot koorts.’’ - Verhoogt stofwisselingssnelheid, snellere beweging
- Te hoge koorts is gevaarlijk: uit elkaar vallen eiwitten (‘‘denaturatie eiwitten’’)
‘’ Vgm bedoelen ze hiermee dat hypothalamus meer TRH (thyroïd releasing hormoon) gaat afgeven en de hypofyse daardoor meer TSH. En dat hierdoor de schildklier meer T4 (thyroxine) gaat aanmaken. Waardoor die meer T4 dus in de lever omgezet kan worden tot meer T3 (want die T3 zorgt voor stofwisseling)? Volgens mij is dit het proces erachter’’
Wat zijn de 3 hoofdgroepen leukocyten?
Witte bloedcellen= afweercellen= ontstekingscellen
3 hoofdgroepen:
1) Fagocyten
2) Overig polymorfkernige granulocyten
3) Lymfocyten : T- en B-cellen (specifieke afweer)
Wat zijn fagocyten en welke cellen vallen eronder (en wat is hun functie)?
Fagocyten zijn celetende patrouillerende cellen
Microfagen (Neutrofielen en eosinofielen):
- Snelle fagocytose van binnendringende bacteriën
- Zijn bewegelijk
- Verlaten bloed
Macrofagen stammen af van monocyten in de bloedbaan
–> Differentiatie in de weefsels
Bijv. Kupfercellen in de lever, microgliacellen in de hersenen
‘’ Macrofaag kan zich nestelen in organen. Dan heeft ie organische functies. Is groter en kan niet zonder’’
–> Kunnen zich door capillairwand verplaatsen= diapedese, door middel van chemotaxis