Hoofdstuk 14: Immuniteit Flashcards

1
Q

Wat is een pathogeen?

Wat houdt besmetting (contaminatie) in?

Wat is de incubatieperiode?

Wat betekent infectie?

A

Pathogeen= Een ziekteverwekker (van biologische oorsprong)

Contaminatie= Overdracht van ziekteverwekker, onafhankelijk van de vraag of deze overdracht gevolgd wordt door vermeerdering van de verwekker of een reactie van het besmette organisme

Incubatieperiode (/ incubatietijd)= Tijd die verstrijkt tussen besmetting en de eerste klinische symptomen van de ziekte

Infectie= vermeerdering van de verwekker in de gastheer en daarop volgende reactie van het lichaam van de gastheer

‘’ Dus je hebt een besmetting, daarna heb je een incubatieperiode. Na die incubatieperiode vindt de infectie plaats (waarbij de ziekteverwekker zich vermeerdert in het lichaam), met bijbehorende reacties van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn infectieziekten en onder welke omstandigheden vinden ze vooral plaats?

A

infectieziekten (‘’ziekten die door pathogenen veroorzaakt kunnen worden’’)
(Luchtweginfectie, AIDS, gastro-enteritis, TBC (tuberculose), malaria, mazelen)

Vooral bij armoede/ slechte zorg/ resistentie/ migratie/ milieuactiviteit (‘’ vb. bij overstromingen, geen schoon drinkwater waardoor het kan verspreiden’’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen een epidemie en een pandemie?

A

Epidemie: ziekte in ongewoon grote aantallen

Pandemie: verspreiding van epidemie naar andere landen of werelddelen
(vb. HIV/ Corona)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 6 vormen van pathogenen met verschillende eigenschappen zijn er?

A
  • Virus: niet levend, heeft gastheercel nodig, neemt celprocessen over
  • Bacterie: heeft geen celkern, wel een celwand

‘’ Bacteriën zijn eencelligen, zonder celkern. Hebben wel wat DNA dat beetje rond drijft. Ze hebben dus een chromosoom en plasmides. Plasmides zijn circkelvormige DNA stukjes die ze kunnen uitwisselen door middel van pillus. Pillus zijn buisjes waarmee ze contact kunnen maken met andere bacteriën, en hierdoor die kleine stukjes DNA kunnen uitwisselen. Door hun celwand zijn ze wat steviger (wij hebben celmembraan, doordat we zoveel cellen hebben hebben we die stevigheid minder/ niet nodig)’’

  • Schimmels: vormen dradennetwerk met toxines

‘’ Als schimmel wordt verwaarloosd kan die via huid in je bloed komen, dan heb je een probleem’’
- Vatbaarder als weerstaand daalt

De 6 vormen: parasieten, eencelligen, schimmels (vormen draden in de huid met toxines), prokaryoten (met belangrijkste de bacteriën), virussen en prionen (eiwitten die andere eiwitten dwingen tot een bepaalde structuur)’’

‘’ Antibiotica kan je niet nemen tegen virussen. Want antibiotica (anti: tegen biotica: het leven) is tegen levende dingen, en virussen zijn geen levende dingen’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke stelsels hebben een handje in het immuunstelsel?

A
  • Het lymfestelsel
  • De huid
  • Het bloedvatenstelsel
  • Het ademhalingsstelsel
  • Het spijsverteringsstelsel
  • enz.

‘’ In elk systeem zit wel iets van een afweersysteem. Dus afweersysteem is minder duidelijk dan andere stelsels’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de invloed van stress op het immuunsysteem? en welke hormonen hebben ermee te maken?

A

‘’ Stress heeft enorme impact op immuunsysteem’’
‘’Kan komen door:’’
- Trauma, infectie, operatie, pijn, spanning (alle vormen van spanning!)

–> Cortisol: afgifte door de bijnier stijgt
‘’ Via hypothalamus, hypofyse en in het bloed. Dan wordt cortisol door cortex bijnieren afgegeven. Hier lijken corticosteroïden op’’
–> Adrenaline afgifte door sympathisch zenuwstelsel stijgt
‘’ Directe neurale verbinding vanuit sympathisch zenuwstelsel; van de hypothalamus naar het bijniermerg. Daar wordt adrenaline afgegeven voor een sneller reactie op stressoren’’

Zie plaatje blz 78

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de effecten van stress (op het immuunsysteem)?

A

‘’ Stoffen zorgen ervoor dat je snel kan reageren (op korte termijn fijn). Reactie stoffen op lange termijn kunnen het immuunsysteem onderdrukken, :’’

  • Verminderd de remming van ontsteking, productie antilichamen neemt af (lange termijn)
  • Minder afweercellen, minder doorbloeding lymfeklieren (lange termijn)

‘’ Functies die niet kritiek zijn om op stressmoment nu te reageren worden, wanneer stress uitgeschakeld/ op laag pitje gezet. Vb. verteringsstelsel’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen aspecifieke en specifieke afweer?

A

Aspecifiek: aangeboren barrières en afweer, niet gericht op een bepaalde ziekteverwekker, gericht op al het lichaamsvreemde

Specifieke: verworven immuniteit, wel gericht op bepaalde, specifieke ziekteverwekkers, adaptief
In principe T- en B-cel respons

'’heb je nog niet bij geboorte, moet je lichaam leren door in contact mer ziekteverwekkers te komen. Ook in de vorm van vaccinaties. Past zich aan aan de ziekteverwekkers die je tegenkomt’’

‘’ Specifiek is T- en B-cellen en de antistoffen en aspecifiek is de rest’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem de kenmerken van Aspecifieke en specifieke afweer

A

Aspecifieke afweer:
- Aangeboren weerstand
- Tegen al het lichaamsvreemde
- Reactie altijd hetzelfde
- Alles tegen indringers behalve T en B cellen en antistoffen

Specifieke afweer:
- Verworven weerstand
- Gericht tegen 1 bepaald antigeen
‘’ : niet lichaamseigen herkenbare structuren’’
-Geheugen: reactie effectiever bij herhaling
- Adaptief: past zich aan aan ziekteverwekker
‘’ Zorgt ervoor dat er continu antistoffen worden gemaakt, voor alle mogelijke ziekteverwekkers die je lichaam in kunnen komen’’
- Omvat T- en B-cel respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 3 barrières (afweer)?

A

1ste- externe barrière: huid en slijmvliezen
2de- aspecifiek: fagocytose, koorts, ontsteking, antimicrobiële stoffen
3de- specifiek: lymfocyten (T- en B cellen) en antilichamen (gemaakt door B plasmacellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn onderdelen van aspecifieke afweer?

A
  • Aangeboren, van nature aanwezig
  • Zijn vooral je fysieke en chemische barrières: haren, slijm, tranen, huid, zweet
  • Reactie op schade of verstoring: ontsteking en koorts
  • Fagocytose: macrofagen, gestimuleerd door koorts koorts (‘’ moeten ook neutrofielen bij staan’’)
  • Natural killer cellen : maken contact met zieke cellen en veroorzaken vernietiging van het membraan door afscheiding toxische eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de 5 kenmerken van inflammatie (ontsteking)?

A
  • Warmte (Rubor)
  • Roodheid (Calor)
  • Zwelling (Tumor)
  • Pijn (Dolor)
  • Functieverlies (Functio Laesa)

Gunstige reactie van je lichaam (‘’je lichaam is het actief aan het opruimen’’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar zorgen stoffen uit de vernietigende cellen (‘‘Cytokinen uit het lysosoom van de cel) voor? En wat is de volgende reactie van het lichaam?

A

Vaatverwijding van de capillairen rondom het wondgebied. Door de verhoogde bloedtoevoer kleurt het ontstoken weefsel rood en voelt het warm aan. Door de verwijding van de bloedvaten wordt de vaatwand opgerekt, en ontstaan kleine opening in de wand. Hierdoor kunnen leukocyten uit de bloedbaan treden en in het beschadigde weefsel komen (diapedese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is koorts? Hoe ontstaat het? en wat doet het?

A
  • Koorts is een verhoging van de lichaamstemperatuur door de hypothalamus (thermostaat)
  • Pryogenen zorgen voor signaal voor stijging lichaamstemperatuur
    ‘’ ChatGPT: Pyrogenen zijn stoffen die koorts veroorzaken. Ze kunnen van verschillende oorsprong zijn, waaronder bacteriën, virussen, schimmels of zelfs endogene (lichaamseigen) stoffen. Wanneer het lichaam wordt blootgesteld aan pyrogenen, reageert het door de lichaamstemperatuur te verhogen, wat leidt tot koorts.’’
  • Verhoogt stofwisselingssnelheid, snellere beweging
  • Te hoge koorts is gevaarlijk: uit elkaar vallen eiwitten (‘‘denaturatie eiwitten’’)

‘’ Vgm bedoelen ze hiermee dat hypothalamus meer TRH (thyroïd releasing hormoon) gaat afgeven en de hypofyse daardoor meer TSH. En dat hierdoor de schildklier meer T4 (thyroxine) gaat aanmaken. Waardoor die meer T4 dus in de lever omgezet kan worden tot meer T3 (want die T3 zorgt voor stofwisseling)? Volgens mij is dit het proces erachter’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 3 hoofdgroepen leukocyten?
Witte bloedcellen= afweercellen= ontstekingscellen

A

3 hoofdgroepen:
1) Fagocyten
2) Overig polymorfkernige granulocyten
3) Lymfocyten : T- en B-cellen (specifieke afweer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn fagocyten en welke cellen vallen eronder (en wat is hun functie)?

A

Fagocyten zijn celetende patrouillerende cellen

Microfagen (Neutrofielen en eosinofielen):
- Snelle fagocytose van binnendringende bacteriën
- Zijn bewegelijk
- Verlaten bloed

Macrofagen stammen af van monocyten in de bloedbaan
–> Differentiatie in de weefsels
Bijv. Kupfercellen in de lever, microgliacellen in de hersenen
‘’ Macrofaag kan zich nestelen in organen. Dan heeft ie organische functies. Is groter en kan niet zonder’’
–> Kunnen zich door capillairwand verplaatsen= diapedese, door middel van chemotaxis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is diapedese en positieve chemotaxis?

A

Diapedese: witte bloedcellen kunnen door een bloedvat naar een weefsel
‘’ Belangrijk doordat vaak in het weefsel de beschadiging of bacterie zit’’

Positieve chemotaxis:
Witte bloedcellen kunnen beschadigingen, virussen en bacteriën opsporen
(‘‘simpelweg het chemische signaal volgen dat de ziekteverwekker afgeeft’’

18
Q

Waar bevinden de meeste lymfocyten zich en wanneer worden ze geactiveerd?

Wat houdt het begrip lymfopoëse in?

A
  • Meeste bevinden zich in lyfoïde organen, zoals milt en thymus
  • Geactiveerd bij indringende ziekteverwekker, tumorcellen of gifstoffen

T- cellen (80%), B-cellen (15%) en NK-cellen (5-10%)

Lymfopöse: vorming en ontwikkeling lymfocyten

19
Q

Wat doen de Natural killer cellen van de lymfocyten?

A

Nk-cellen hoor bij aspecifieke afweer (T- en B-lymfocyten bij specifieke afweer)

  • Vernietigen afwijkend lichaamseigen cellen door surveillance
  • Afwijkende antigenen op membraan (streepjescode): peroxiden maken grotere poriën in celmembraan –> lekprikken, afsterven cel
  • Minder selectief dan specifieke lymfocyten (T/B cellen), dus sneller
  • Omzeilen van deze respons is immunologische ontsnapping –> tumoren

‘’ Ze worden natural killers genoemd omdat ze geen specfiek antigeen hoeven te herkennen voor ze hun toxines afgeven (vgm perforinen) en bijv een kankercel of een door een virus besmette cel kunnen vernietigen’’

20
Q

Wat is een antigeen en waardoor wordt hij herkent?
Waar zorgt een specifieke afweerreactie (door B-plasmacel) voor?

A

Antigeen= Lichaamsvreemde stof
Antigeenherkenning door lymfocyten

Specifieke afweerreactie (door B-plasmacel)= antilichaam
Antilichaam= antistoffen = Ig: immunoglobuline

21
Q

Wanneer heb je adaptieve immuniteit (verworven immuniteit)?

A
  • Na blootstelling aan antigeen (lichaamsvreemde stof)
  • Natuurlijke of opzettelijke blootstelling aan een antigeen
  • Geïnduceerde actieve immunisatie: immunisatie of vaccinatie
  • Vaccin: preparaat dat is bereid om immuunreactie teweeg te brengen
  • Bevat dode/ inactieve ziekteverwekkers of antigenen daarvan
  • Afweer wordt geactiveerd zonder echt ziek te worden
22
Q

Geeft de betekenis van de volgende termen:

  • Verworven
  • Specifiteit
  • veelzijdigheid
  • Geheugen
  • Tolerantie
A

Verworven= Na contact met ziekteverwekker; immuunrespons (kost tijd!)
Specifiteit= Specifieke reactie op specifiek antigeen
- Veelzijdigheid= Slot-sleutel principe, heel veel sleutels aanmaken
- Geheugen= bij herhaalde blootstelling snellere en hevigere reactie
- Tolerantie= Lichaamseigen antigenen worden genegeerd

23
Q

Wat is een auto-immuunziekte en benoem een aantal voorbeelden

A

Afweer in de aanval tegen lichaamseigen cellen of weefsels

Vb’en:
- Lupus
- Sjörgen
- AIDS

24
Q

Wat is passieve immuniteit:

A
  • Toediening van antistoffen om ziekte te voorkomen (bijv. rabiës)
  • Placenta en moedermelk: natuurlijke, verworven, passieve immuniteit
  • Tijdelijk en snel effect, geen vorming van geheugencellen!
25
Q

Wat is het verschil tussen humorale immuniteit en cellulaire immuniteit?

A

T&B cellen
–> Verworven na contact met ziekteverwekker: immuunrespons (kost tijd!)

  • Humorale immuniteit: rijping in rode beenmerg
    > B-cellen: plasmacellen (immunoglobinen, IG), B-geheugencellen
  • Cellulaire immuniteit: rijping in de thymus
    > T-cellen: cytotoxische, t-helper/ geheugencellen, T-suppressorcellen
    > Hier horen ook de natural killer cellen bij! (aspecifiek)
    > Suppressorcellen onderdrukken de afweerreactie na verloop van tijd
26
Q

Hoe gebeurt antigeen presentatie?

A

Door fagocyten aan T-cellen: antigeen presenterende cellen

  • Dit gebeurt op het MCH complex op de celmembraan (‘‘rode vlag’’)
    Verdacht? T-helpercellen en cytotoxische T-cellen activeren
27
Q

Wat is het verschil tussen MCH-I moleculen en MCH-II moleculen?

A

MCH-I moleculen:
> Aanwezig op de buitenkant van alle gekernde cellen in het lichaam
> Eigen verkenningseiwitten, soort lichaamseigen streepjescode
> Bij virusinfectie: virusdeeltje presenteren op MCH-1

MCH-II moleculen:
> Alléén op antigeen presenterende cellen (macrofagen); na fagocytose en vertering: stukjes eiwitten van de ziekteverwekker presenteren op MHC-II
> T-helpercellen met passende receptor –> B-celle activeren

28
Q

Hoe werkt de cytotoxische T-cel?

A
  • Virus vermeerdert zich binnen de cel, ongewenst
  • Lichaamscel koppelt virusdeeltje aan MCH-I (antigeenpresentatie)
  • Afweersysteem herkent cel niet meer als eigen en doodt de cel
  • Voorkomt vermeerdering virus
  • Direct cel-cel contact, net als NK cellen (natural killer cellen)
  • Ook wel killer T-cellen genoemd

‘’ Cytotoxische T-cel zitten vooral in je weefsel (of kunnen je weefsel in). Nk cellen vooral in je bloedbaan. Cytotoxische T-cel wordt geactiveerd nadat de lichaamscel je virusdeeltje aan MCH-1 koppelt en schiet de eigen cel dood.’’

29
Q

Welke verschillende immunglobuline heb je? en wat is de functie?

A

IgM: als eerst gemaakt bij een infectie
> zorgt voor klontering (complexvorming)

IgG: komt later op gang
> zorgt voor insluiting ziekteverwekker

  • Herkenning door fagocyten!
  • Opruimen en vertering

Nog verder maar hoef je vgm niet te weten:

IgE: betrokken bij allergische reacties (overmaat aan overbodig IgE)

IgD: ?

IgA: in lichaamssecreten (bijv speeksel): op slijmvliezen van luchtpijp, urinwegen
Voor lokale immuniteit

Niet in schema:
- IgF: bij grote hoeveelheden of herhaald contact  langer in het bloed

30
Q

Hoezo heb je bij herhaald contact een snellere reactie?

A

Bij herhaald contact snellere reactie door geheugencellen

IgM: eerst geproduceerde antistof, kort aanwezig
–> recent contact antigeen

IgF: Bij grote hoeveelheden of herhaald contact –> langer in het bloed

  • Bij volgend contact met zelfde antigeen snellere reactie door T-geheugencel
    -B-geheugencel vermeerdert en verandert razendsnel tot plasmacellen van het juiste type –> snel veel antilichamen paraat
  • Snelle, massale aanval op pathogeen
  • Pathogeen is al overwonnen voordat ziekte merkbaar is
  • B-geheugencel heeft lang: tot jaren (plasmacel maar paar dagen)
31
Q

Wat is een allergie?

A
  • Een overdreven immuunreactie, niet functioneel
  • Niet defensief, maar destructief
  • Soms anafylaxie (overgevoeligheid), anafylactische shock
  • Overproductie van antistof type IgE, daardoor vasodilatatie
32
Q

Wat zijn interferonen

A

Interferonen: Kleine eiwitten die door geactiveerde lymfocyten, macrofagen en virusgeïnfecteerde cellen worden afgegeven
–> Signaalstof (cytokinen): gezonde cellen maken als reactie antivirale eiwitten
–> Vertragen virale infecties, stimuleren macrofagen en NK cellen

33
Q

Wat is het complementsysteem?

A

Dit vult de werking van antistoffen aan
–> Fagocyten aantrekken
–> Fagocytose bevorderen
–> Celmembraan afbreken
–> Ontstekingsreactie bevorderen

34
Q

Wat is het lymfestelsel?
Wat zijn de functies van het lymfestelsel?

A
  • Stelsels van vaten, vloeistof (lymfe), lymfocyten, weefsel en organen
  • Belangrijkste cellen zijn lymfocyten

Functies:
- Productie, onderhoud en transport van lymfocyten
- Terugkeer vloeistof en deeltjes naar het bloed (3,6L/dag)
- Transport

35
Q

Wat is een lymfefollikel en wat is het kiemcentrum?

A

Lymfefollikel= verzameling van lymfoïd weefsel ( ongeveer 1 mm) met lymfocyten, kunnen opzwellen

Kiemcentrum: actief delen lymfocyten

36
Q

Wat is het MALT? En waar bevindt het `zich?

A

Mucosa geassocieerde lymfoïde weefsel
–> Spijsverteringsstelsel
–> Ademhalingsstelsel
–> Urinaire stelsel
–> Voortplantingsstelsel

37
Q

Wat is tonsillitis en appendicitis?

A

Tonsillitis: ontsteking van de tonsillen (amandelen)
Appendicitis: ontsteking lymfefollikels appendix (blindedarm)

38
Q

Wat is de functie van lymfeknopen en waar zijn ze te vinden?

A

Nek, oksel en liezen
Lymfeknopen zuiveren de lymfevloeistof
–> Verwijderen 99% van de antigenen, activatie B- en T-cellen

39
Q

Wat doet de Thymus?

A

Vorming en rijping T-cellen
–> Is het grooste in 2e levensjaar (relatief) en in puberteit (absoluut), daarna kleiner

40
Q

Wat doet de milt?

A
  • Het heeft de grootste hoeveelheid lymfoid weefsel in het lichaam. is 12 cm en 160 gram (‘’vgm gemiddeld’’).

–> Filtert bloed (lymfeknopen filteren lymfe)
–> Verwijdert afwijkende bloedcellen en onderdelen van bloedcellen (door macrofagen)
–> Start reactie B- en T-cellen
–> Opslag ijzer uit erythrocyten
–> Dieprode kleur

41
Q

leg de specifieke en aspecifieke afweer uit

A

Zie video juf Danielle

Afweersysteem: lichaamseigen vs. Lichaamsvreemd (bacteriën, virussen, parasieten, schimmels, kankercellen, donororgaan etc.)

Antigenen: lichaamsvreemde stoffen waarop ons afweersysteem reageert

Vb. van lichaamsvreemde stof is hierbij een bacterie
Witte bloedcellen= leukocyten
Om de ontsteking te overleven moeten we de ziekteverwekker isoleren, inactiveren en verwijderen.

Stel: wondje op huid, dan belangrijkste barrière tegen de buitenwereld kapot en kunnen bacteriën naar binnen.

Reactie van het lichaam:
- Vasodilatatie door de volgende stofjes: histamine en Bradykinine
 Zorgt ervoor dat er meer zuurstof en voedingsstoffen naar het ontstekingsgebied vervoerd kunnen worden

Door vasodilatie zal de roodheid (rubor) toenemen. Ook de warmte (calor), pijn (dolor) en zwelling (tumor) nemen toe. Hierdoor zal het weefsel waar de ontsteking zit niet meer goed kunnen functioneren (functio leasia). Deze 5 termen typeren een ontsteking.

De permeabiliteit (doorlaatbaarheid) van vaten neemt toe. Hierdoor kunnen belangrijke stoffen naar de plek van ontsteking afreizen. Het complement systeem (dit zijn eiwitten die de leukocyten aantrekken tot het ontstekingsgebied) wordt geactiveerd. Ook maakt het complement systeem het fagocyteren makkelijker voor de macrofagen en kan complement zichzelf aan het celmembraan van de bacterie hechten, en deze zo kapot maken. Dan arriveren de eerste leukocyten (zoals neutrofielen) dit een fagocyterende cel. Door fagocytose wordt de bacterie opgegeten en verteerd tot kleine stukjes. Maakt niet uit wat voor bacterie dit is  dit is dus duidelijk een cel van de aspecifieke afweer. De neutrofiel scheidt tussendoor ook nog IL-1 uit (dit is het stofje dat ervoor zorgt dat je koorts krijgt). Dan komen de macrofagen, dat zijn andere fagocyterende cellen die de neutrofielen gaan helpen. Een macrofaag leeft langer en kan dus langer de bacterie tegenhouden en de puinhoop opruimen.

Ondertussen reist een macrofaag terug naar de bloedbaan. Op zoek naar die ene T-cel die geprogrammeerd is om te reageren op dit ene antigeen. Een macrofaag presenteert zijn zojuist opgegeten stukjes bacterie op zijn celmembraan en gaat opzoek naar de goede T-cel. Als de goede T-cel gevonden is zal die worden geactiveerd (het antigeen waarvoor de T-cel gemaakt is is gevonden in het lichaam). In zijn eentje kan hij niet zo veel. Dus zal hij heel vaak geen delen waardoor er een leger op afgestuurd kan worden. Er ontstaan zo’n 4 verschillende soorten T-cellen die allemaal op dit ene antigeen reageren:
1) Cytotoxische T-cellen (killercellen): dit zijn de scherpschutters die direct richting de ontsteking gaan
2) T-helpercellen: die de boel coördineren en de B-cellen gaan activeren
3) Memory T-cellen: voor een snelle reactie in de toekomst
4) Supressor T-cellen: de rem op dit systeem. Zorgt ervoor dat de ontstekingsreactie van het lichaam niet zo uit de hand loopt dat het lichaam doodgaat van de ontsteking.

De T-helpercellen gaan de B-cellen activeren. Deze zitten in hun thuisbasis (de lymfeklier). De ene B-cel die reageert op dit ene antigeen wordt geactiveerd, en ook deze cel zal zich gaan delen. Hier ontstaan 2 verschillende soorten cellen uit:
1) Memory B-cellen: voor in de toekomst
2) Plasmacellen: Die de antilichamen gaan maken en uitscheiden

Er bestaan 5 verschillende soorten antilichamen:
1) IgA
2) IgD
3) IgE
4) IgG
5) IgM

In dit geval worden IgG antilichamen gemaakt. Deze antilichamen gaan vastzitten aan de bacterie die verslagen moet worden. Hierdoor zullen deze sneller uitgeschakeld kunnen worden door:
1) Cytotoxische T-cellen (killer cellen)
2) Macrofagen
Ook neutraliseren de antilichamen de giftige stoffen die bacteriën uitscheiden (de bacteriële toxinen) en activeert het immuuncomplex (het antilichaam gebonden aan het antigeen) het complementsysteem.

42
Q
A