Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Hoe verliep het verwerven van wetenschappelijke inzichten volgens het klassieke beeld?

A

WMen formuleerde theorieën met wetten over empirische regelmatigheden. Feiten werden waargenomen op grond van systematische experimenten. Met behulp van een theorie werden voorspellingen gedaan; daarna volgde de bevestiging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarin zat het revolutionaire karakter van de klassieke Europese natuurwetenschappen?

A

In de specifieke combinatie van wiskundige technieken en systematische waarneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was het verschil tussen academies en universiteiten?

A

Academies streefden naar vooruitgang door middel van onderlinge samenwerking; zij beperkten zich tot natuur-filosofische discussies. Universiteiten legden de nadruk op theologische kwesties en de bestudering van antieke teksten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de twee ‘eerste principes’ van Aristoteles?

A

Alle natuurlijke beweging is beweging naar een natuurlijk rustpunt + Alle gedwongen beweging vereist een voortdurende inspanning van de beweger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke vier soorten oorzaken onderscheidt Aristoteles?

A
  1. Materiële oorzaak
  2. Vormoorzaak (het principe dat het beeld maakt tot wat het is)
  3. Bewerkingsoorzaak (de maker van het beeld)
  4. Doeloorzaak (het doel waarvoor het bestaat)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt de epicyclus van Ptolemaeus in?

A

Dit betreft een extra cirkelbeweging die de planeten zouden maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat was de Renaissance?

A

De Renaissance markeert de herwaardering van de plaatonse en neo-platoonse tradities ten opzichte van de dominante Aristoteles. Er ontstond een herwaardering en herontdekking van literaire teksten uit de Klassieke Oudheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat was het verschil tussen de vroege en de late humanisten?

A

De latere humanisten werkten systematischer en op basis van expliciete methodologische principes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke twee gebeurtenissen in de vijftiende eeuw markeren een belangrijk punt?

A

Val van Constantinopel + uitvinding boekdrukkunst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de twee grote voordelen van de boekdrukkunst?

A

De mogelijkheid tot het foutloos reproduceren van teksten en het creëren van een grote markt voor antieke teksten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Op welke twee punten nam Galilei afstand van Aristoteles?

A
  1. Kloof tussen wetenschappelijke kennis en alledaagse ervaring.
  2. Het strikte onderscheid tussen primaire en scundaire kwaliteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een Gestalt switch? (Galilei)

A

Het zien van iets anders op basis van dezelfde visuele gegevens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe noemen we Aristoteles’ opvatting dat de aarde het middelpunt van het universum vormt?

A

Geocentrisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Francis Bacon

A

Verwerping Aristoteles, onbevooroordeelde waarnemingen, experimenten belangrijk!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Robert Boyle

A

Feiten i.p.v. theorie, openbaarheid vergroot betrouwbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat behelst de internalistische verklaring van de wetenschappelijke ontwikkelingen?

A

Het idee dat wetenschappelijke theorieën op zichzelf staan. Externalistische verklaringen gaan uit van sociale en historische factoren.

17
Q

Waarom zijn de termen internalisten en externalisten belangrijk wanneer we het over de wetenschappelijke revolutie hebben?

A

Het debat werd hierdoor beheerst

18
Q

Wat is het subject-objectschema?

A

Het idee dat kennis bestaat uit een relatie van een afbeelding of representatie tussen een kennend subject en een gekend object.