Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Wat persoonlijkheid in juridische zijn

A

De bevoegdheid hebben om drager te zijn van juridische rechten en plichten. Persoon in juridische zin is rechtsbevoegd: kan juridische rechten en plichten dragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn rechtssubjecten

A

personen in het recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is rechtssubjectiviteit

A

dat de persoon kan handelen in het rechtsverkeer en onderworpen is aan het recht, dat moet gehoorzamen (beide i.t.t. rechtsobjecten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is rechtspositie

A

geheel van rechten en plichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt bedoeld met de rechten van iemand

A

dan wordt gedoeld op de subjectieve rechten van een persoon. aanspraken die je jegens iemand kan afdwingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt in het recht verstaan onder een bevoegdheid.

A

Een door het recht erkende of gecreëerde mogelijkheid om iets te doen of na te laten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke twee soorten bevoegdheden.

A

Bevoegdheid tot feitelijk handelen en bevoegdheid tot verrichten van rechtshandelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 3 voorwaarde als er recht is tot feitelijk handelen.

A
  1. het is niet verboden deze handeling te verrichten. 2. de overheid of private persoon kan het niet verbeiden. 3. Je kunt hiervoor in principe niet aansprakelijk worden gesteld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschil feitelijk handeling rechtshandeling

A

rechtshandeling is met beoogt rechtsgevolg. bij rechtshandeling worden rechten en plichten in het leven geroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Om welke redenen (4) legt het recht juridische plichten op aan personen.

A
  1. je hebt de plicht zelf gewild (door rechtshandeling). 2. je hebt mensen schade aan lijf of goed berokkend door onrechtmatige daad (plicht tot schadevergoeding). 3. in het belang van de gemeenschap (bijv. belastingplicht). 4. de staat weet wat goed voor je is (paternalisme, vb gordel dragen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardoor kan de rechtspositie van een persoon veranderen.

A
  1. rechtshandelingen, 2. feitelijke handelingen. 3. feitelijke gebeurtenissen die geen handelingen zijn (geboorte, overlijden, ouder worden).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Aan wie kun je handelingen toerekenen?

A

Aan natuurlijke personen staan in voor juridische gevolgen van hun handelen (eigen verantwoordelijkheid) en aan rechtspersonen (voor zover deze in lijn liggen met het statutaire doel van de vennootschap).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem vier uitzonderingen waarbij een persoon niet of niet geheel zelf verantwoordelijk is voor zijn handelen.

A

minderjarig, persoon onder curatele, persoon onder mentorschap, onder bewind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly