Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Wat is een product?

A

Geheel van materiële en immateriële eigenschappen van een goed of dienst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem 2 soorten eigenschappen van goederen?

A

Fysieke eigenschappen en symbolische eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke onderdelen van bestaat de productmix?

A

Assortiment, merk, verpakking, service/garantie en kwaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de productlevenscyclus?

A

Grafische weergave van het verloop van de afzet en de winst van een product in de tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke fasen bestaat de levenscyclus?

A
  1. Introductiefase; 2. Groeifase; 3. Volwassenheidsfase; 4. Verzadigingsfase; 5. Terugvalfase.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rogers heeft het adoptieproces in 5 fasen verdeeld. Welke 5 fasen?

A
  1. Innovators; 2. Early adopters; 3. Early majority; 4. Late majority; 5. Laggards
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem de 4 dimensies van het assortiment.

A
  1. Breedte; 2. Diepte 3. Hoogte; 4. Consistentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt de breedte van het assortiment in?

A

Het aantal product-/artikelgroepen dat aangeboden wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de diepte van het assortiment?

A

Het aantal verschillende artiekelen per product-/artikelgroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de hoogte van het assortiment?

A

De hoogte zegt iets over het gemiddlede prijsniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke winkel heeft het hoogste assortiment? Hema of Bijenkorf?

A

Bijenkorf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke winkel heeft het diepste assortiment: Aldi of Albert Heijn?

A

Albert Heijn, veel meer artikelen / keus per artikelgroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt consistentie van het assortiment in?

A

De samenhang tussen de artikelen (hebben de artikelen iets met elkaar te maken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke winkel heeft het meest consistente assortiment: Kruidvat of Douglas?

A

Douglas. (Douglas verkoopt alleen make-up, geichtsverzorging en geurtjes. Bij Kruidvat hebben ze dat ook maar ook snoep, fotoadrukservice, geneesmiddelen, condooms, speelgoed etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem drie soorten consistentie.

A
  1. Productieverwantschap (alles is van hout gemaakt), 2. Koopverwantschap (alles wat je koop bij een tankstationshop), en 3. Consumptie- / gebruiksverwantschap (verf en schuurpapier)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is aanboddifferentiatie?

A

Aanbieder biedt op eigen initiatief aanvullende goederen aan (boekhandel die klassieke muziek erbij verkoopt)

17
Q

Wat is vraagdifferentiatie?

A

Aanbieder biedt op verzoek van de klant een aanvullend assortiment aan (computerwinkel die printers en printerinkt aanbiedt).

18
Q

Wat is een merk?

A

Naam of symbool van een product waardoor het zich onderscheidt van soortgelijke producten.

19
Q

Wat is imago?

A

Beeldvorming van product, persoon of organisatie.

20
Q

Wat is een logo?

A

Symbool of beeldmerk waarmee een product zich onderscheidt.

21
Q

Welke twee soorten merkenbekendheid zijn er?

A
  1. Actieve of spontane merkenbekendheid en 2. Passieve of geholpen merkenbekendheid.
22
Q

Wat meet je met de vraag: Wat voor producten maakt Toyota?

A

De passieve of geholpen merkenbekendheid.

23
Q

Wat meet je met de vraag: noem een automerk?

A

De actieve of spontane merkenbekendheid.

24
Q

Wat is van een merk atijd het hoogste: de actieve/spontane merkenbekendheid of de passieve/geholpen?

A

De passieve/geholpen merkenbekendheid.

25
Q

Wat is merkenvoorkeur?

A

De voorkeur voor een bepaald merk waardoor mensen het vaak kiezen.

26
Q

Wat is merktrouw?

A

De afnemer kiest voor langere periode voor hetzelfde merk zonder andere merken te overwegen.

27
Q

Wat is een distribuantemerk? (ook winkelmerk, huismerk, eigen merk genoemd)

A

Merk waarbij de groothandel of detailhandel het product een naam geeft. (Voorbeeld: AH-huismerk of O’Lacys)

28
Q

Wat is een individueel merk?

A

De fabrikant geeft elke productgroep een eigen naam.

29
Q

Wat is een paraplumerk of familiemerk?

A

De fabrikant geeft grote groepen producten dezelfde merknaam bijv. Philips TV’s en Philips medische apparatuur.

30
Q

Wat is een fabrikantenmerk?

A

De fabrikant geeft een product een merknaam.

31
Q

Wat is een fancy merk?

A

Nepmerknaam meestal tijdelijk en met beperkte meerwaarde voor de afnemer bijv. Canda of Angelo Litrico van C&A

32
Q

Noem drie soorten fabrikantenmerken?

A

A, B en C-merken

33
Q

Wat is een A-merk?

A

Landelijk verkrijgbaar en makkelijk verkrijgbaar merk met hoge prijs, bekendheid en toegeschreven kwaliteit.

34
Q

Wat is een B-merk?

A

Niet landelijk/makkelij verkrijgbaar merk met lagere prijs en lagere toegeschreven kewaliteit.

35
Q

Wat is een C-merk?

A

Merk met lage prijs, geringe naamsbekendheid en lage toegeschreven kwaliteit.

36
Q

Noem twee functies van de verpakking?

A

Technische (bescherming, houdbaarheid, opslag, transport) en commerciele functie.

37
Q

Uit welke vier onderdelen bestaat de technische functie van het merk?

A
  1. Bescherming, 2. Houdbaarheid verlengen, 3. Opslag makkelijker maken, 4. transport makkelijke maken.
38
Q
A