Hoofdstuk 16 (systeem aarde en mens) Flashcards

1
Q

Broeikaseffect

A

Natuurlijke warme-isolerend effect van het broeikasgas CO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Broeikasgas

A

Gas in de atmosfeer met een warmte-solerende werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cynabacteriën

A

Foto-autotrofe bacteriën met een blauwgroene kleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eutrofiëring

A

Verrijking van het oppervlaktewater met (an)organische voedingsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fosfaat acumulerende organismen

A

Bacteriën die veel fosfaat kunnen opnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Groenbesmeting

A

Het verrijken van de bodem met stikstof afkomstig uit plantenrest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

GWP

A

De mate waarin een broeikasgas sterker is dan CO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hypoxie

A

Tekort aan O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Indicatorsoorten

A

Soorten die een bepaald kenmerk van het milieu. Biologen gebruiken indicatorsoorten om de mate van vervuiling van een ecosysteem aan te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kalkgesteenten

A

Sink van CaCO3 resten van schelpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Langzame koolstofkringloop

A

Kringloop van C van miljoenen jaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Lithosfeer

A

Gesteentes en de bodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Microplastics

A

Plastic bolletjes tot een paar mm groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mycorrhiza

A

Symbiose van schimmel en plant, waardoor platen Pi makkelijker opnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nanoplastic

A

Plastic deeltjes, vele malen kleiner dan een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Omslagpunt

A

Een fase waarbij verandering in biotische en abiotische factoren in het ecosysteem dat de stabiliteit van een ecosysteem dusdanig ontregelen dat er een nieuw evenwicht ontstaat, met andere waarden voor biotische en abiotische factoren. Een omslagpunt kan ook ontstaan door menselijke invloed bijvoorbeeld door waterverontreining.

17
Q

Permafrostgebieden

A

Toendra’s rond de Noordpool, waarvan de bodems het hele jaar bevroren zijn

18
Q

Persistent

A

Niet of niet gemakkelijk afbreekbaar; de stoffen hopen zich op in het lichaam en de voedselketen

19
Q

Pi

A

Anorganische fosfaat, H2PO4⁻. HPO4²⁻ en PO4³⁻

20
Q

Rhizosfeer

A

De directe omgeving van de wortels

21
Q

Sinks

A

Bodemvoorraden organische stoffen, bijvoorbeeld koolstofverbindingen

22
Q

Snelle koolstofkringloop

A

Kringloop van C van minuten tot enkele duizenden jaren

23
Q

Systeem Aarde

A

Alle complexe voedselwebben en ecosystemen op aarde tezamen

24
Q

Vermesting

A

Extra stikstof in d ebodem via kunst, NOx en NH3

25
Q

Versterkt broeikaseffect

A

Het meer dan normaal vasthouden van warmte door de atmosfeer, vooral door een verhoogde CO2-concentratie in de atmosfeer ten gevolge van de verbranding van fossiele brandstoffen