Hoofdstuk 12 (hormonen) Flashcards

1
Q

Endocriene klieren

A

Klieren die stoffen aangeven aan het inwendige milieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Exocriene klieren

A

Klieren die stoffen aangeven aan de buitenkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Neurohypofyse

A

Bevat zenuwweefsel met uitlopers van neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Adenohypofyse

A

Bestaat uit klierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Oxytocine

A

Beinvloed de contractie van de gladde spieren in de baarmoeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ADH

A

Reactie op dalend bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Releasing hormonen (RH)

A

Stimuleren afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Inhibiting hormonen

A

Remmen productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

FSH

A

Stimuleert de groei en ontwikkel van follikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Oestradiol

A

Wordt gemaakt door follikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

LH

A

Oestradiol stimuleert LH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Actief vitamine D

A

Stimuleert de darmcellen tot opname van extra Ca²⁺ uit het voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Adrenaline

A

Activiteert het lichaam. Een tyrisone hormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Aldosteron

A

Remt urineproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Angiotensine II

A

Hormoon dat onstaan via een cascade aan reactie in longen. Stimuleert het dorstcentrum in de hersenen en is betrokken bij regeling van de bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Antagonisten

A

Hormonen met een tegengestelde werking

17
Q

Diabetes type 1

A

Cellen van de eilandjes van Langerhans maken weinig of geen insuline

18
Q

Diabetes type 2

A

Door falend receptoren reageert het lichaam niet meer op insuline

19
Q

Epo

A

Hormonen van de nieren, stimuleert het rode beenmerg tot aanmaak van nieuwe rode bloedcellen

20
Q

Ghrenline

A

Stimuleert de hypofyse tot afgifte van het groeihormoon en stimuleert in de hypothalamus het eetcentrum

21
Q

Groeifactoren

A

Signaalstoffen uit beschadigde weefselcellen, die hun buurcellen stimuleren tot deling

22
Q

Halfwaardigetijd

A

De tijd waarin de helft van een hormoon is afgebroken

23
Q

Leptine

A

Eiwithormoon van de cellen van het vetweefsel; remt de eetlust

24
Q

Osteoblast

A

Botvormende cellen

25
Q

Osteoclast

A

Breken met behulp van zuren botweefsel achter

26
Q

Parahormoon

A

Hormoon van bijschildklier, verhoogt de Ca²⁺ concentratie in het bloed

27
Q

Peptidehormonen

A

Hormonen opgebouwd uit aminzuren

28
Q

Progesteron

A

Hormoon van het gele lichaam, dat samen met oestradiol de afgifte van FSH-RH en FSH remt.

29
Q

Secundaire boodschapper

A

Molecuul in het grondplasma dat de boodschap van het hormoon overneemt en overdraagt op het molecuul dat de actie gaat uitvoeren

30
Q

Steriodhormoon

A

Hydrofobe hormonen, gemaakt van cholesterol die een cfelmembraan kunnen passeren en aan een receptor in het grondplasma koppelen

31
Q

T3

A

Actief schildklierhormoon met drie joodatomen, verhoogt de stofwisselingssnelheid

32
Q

T4

A

Actief schildklierhormoon met vier joodatomen, voorloperhormoon dat levercellen omzetten

33
Q

TRH

A

Stimuleert de afgifte van adenohypofyse

34
Q

Tyrosinehormonen

A

Hydrofobe hormonen, gemaakt van het aminozuur tyrosine. Koppelen aan een membraanreceptor of receptor in het grondplasma