Hoofdstuk 11 Flashcards
het drankje
the drink
uitlaten
to let out
(Een bezoeker uitlaten, de hond uitlaten)
de hond uitlaten
to walk the dog
overdonderen
to overwhelm
Zij wordt tijdens de barbecue compleet overdonderd!
(She will be completely overwhelmed during the barbecue!)
een overdonderend succes
(an overwhelming success)
de brommer
moped
de jaszak
the coat pocket
volkomen
complete, total
ik ben volkomen verrast
(I’m completely surprised)
u hebt volkomen vrijheid
(you have total freedom)
schuiven
to slide, glide
De ring werd om Xings vinger geschoven.
(The ring was slipped onto Xing’s finger.)
de missie
the mission
het tempo
the tempo, pace
de wagen
the wagon
de kinderwagen
the baby carriage
oeps
oops
vlug
quick, fast
Dat gaat wel een beetje vlug.
(That’s a bit quick.)
ten huwelijk vragen
to propose marriage
Ik ben nog maar net ten huwelijk gevraagd…
(I have only just been proposed to…)
aansnijden
to broach, bring up
to cut into
Nu snijdt hij het onderwerp ‘kinderen’ al aan.
(Now he is already broaching the subject of children.)
een taart aansnijden
(cut a cake)
de loopbaan
the career
uit het veld geslagen zijn
to be put off, embarrassed, taken aback, confused
nergens voor nodig
unnecessary
die opmerking was nergens voor nodig
(that remark was uncalled-for/unnecessary)
zwanger
pregnant
de meertaligheid
multilingualism
talloos
innumerable, countless
er zijn nog talloze dingen te doen
(there are still a hundred and one things to take care of)
uitdrukken
to express, convey
zijn gedachten uitdrukken
(to express one’s thoughts)
de geheimtaal
the secret/private language
functioneel
functional
die balken zijn niet functioneel
(those beams are not functional)
beheersen
to have mastered
to control, dominate
een vreemde taal beheersen
(have a thorough command of/be fluent/proficient in/have mastered a foreign language)
de toestand beheersen
(be in control of the situation, have the situation under control)
moeiteloos
effortless
de spreker/spreekster
the speaker (a person)
communiceren
to communicate
tweetalig
bilingual
bijkomstig
incidental, secondary
bijkomstige omstandigheden
(incidental factors/circumstances, inessentials)
dat is iets bijkomstigs
(that is a side issue, that is of secondary/subordinate importance)
iets achter de hand hebben
to have something to fall back on
het taalgebied
the language region
het Franse taalgebied
(French-speaking regions)
multitasken
to multitask
decennialang
for decades
wereldwijd
worldwide
taalkundig
linguistic
taalkundig juist/onjuist
(grammatically correct/incorrect)
neurologisch
neurological
psychologisch
psychological
eentalig
monolingual
cognitief
cognitive
suggereren
to suggest, insinuate
iemand iets suggereren
(suggest something to someone)
zijn houding suggereert schuld
(his attitude suggests/is argumentative/indicative of guilt)