Hoofdstuk 10 - Reasoning and Intelligence Flashcards

1
Q

Analogy - p.360

A

Analogie als basis voor redeneren.
analogie naar een overeenkomst in gedrag, functie of relatie tussen entiteiten of situaties die in andere opzichten, zoals in hun fysieke samenstelling, behoorlijk van elkaar verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Availability bias p.365

A

De beschikbaarheid-bias
De availability bias is misschien wel de meest voor de hand liggende bias bij inductief redeneren. Als we redeneren, hebben we de neiging om te sterk te vertrouwen op informatie die direct voor ons beschikbaar is en om informatie te negeren die minder beschikbaar is. Bij de availability bias heb je dus de neiging om te denken dat dingen/gebeurtenissen die je snel kunt voorstellen, ook daadwerkelijk vaker voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Confirmation bias p.366

A

De bevestigingsbias
Handboeken over wetenschappelijke methoden (en dit boek, in hoofdstuk 2) leggen uit dat wetenschappers studies moeten ontwerpen die erop gericht zijn hun huidige hypothesen te ontkrachten. Men kan nooit absoluut bewijzen dat een hypothese correct is, maar men kan absoluut bewijzen dat ze onjuist is. De meest geloofwaardige hypothesen zijn die welke de sterkste pogingen om ze te weerleggen overleven. Desalniettemin geeft onderzoek aan dat de natuurlijke neiging van mensen is om te proberen hun huidige hypothesen te bevestigen in plaats van te ontkrachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Crystallized intelligence p.383

A

Volgens Cattell (1971) is gekristalliseerde intelligentie een mentaal vermogen dat rechtstreeks is afgeleid van eerdere ervaringen. Het wordt het best beoordeeld door middel van kennistests, zoals kennis van woordbetekenissen (wat is een regatta?), culturele praktijken (gaan vorken rechts of links van borden in een juiste tafelsetting?), en hoe bepaalde gereedschappen of instrumenten werken (Hoe werkt een met kwik gevulde thermometer?).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Deductive reasoning p.368

A

Deductief redeneren, of deductie, is de poging om logisch de consequenties af te leiden die waar moeten zijn als bepaalde premissen als waar worden geaccepteerd. Terwijl inductief redeneren beredeneerd giswerk is, is deductief redeneren (indien correct gedaan) een logisch bewijs, ervan uitgaande dat de premissen echt waar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fluid intelligence

A

Vloeibare intelligentie, zoals gedefinieerd door Cattell (1971), is het vermogen om relaties tussen stimuli waar te nemen onafhankelijk van eerdere specifieke oefeningen of instructies met betrekking tot die relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Flynn effect

A

Wat verklaart deze enorme IQ-winsten van generatie op generatie? Flynn (2007, 2012) stelt dat de toename voornamelijk het gevolg is van veranderingen in het moderne leven. Verbeteringen in het onderwijs, meer gebruik van technologie en meer mensen die zich bezighouden met intellectueel veeleisend werk hebben allemaal geleid tot een groter percentage mensen met ervaring met het manipuleren van abstracte concepten dan in decennia het geval was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Functional fixedness p.372

A

functionele standvastigheid, het onvermogen om een object te zien als een andere functie dan de gebruikelijke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

General intelligence (g) p.382

A

Spearman noemde die factor g, voor algemene (general) intelligentie. Voor Spearman en vele andere onderzoekers is algemene intelligentie het onderliggende vermogen dat bijdraagt aan de prestaties van een persoon op alle mentale tests. Volgens hen is elke mentale test deels een maat voor g en deels voor een specifieker vermogen dat uniek is voor die test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Heritability p.387

A

Erfelijkheid is de mate waarin variatie in een bepaalde eigenschap, binnen een bepaalde populatie van individuen, voortkomt uit genetische verschillen in tegenstelling tot verschillen in de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Inductive reasoning p.365

A

Inductief redeneren, of inductie, is de poging om een nieuw principe of nieuwe propositie af te leiden uit observaties of feiten die als aanwijzingen dienen. Inductie wordt ook wel hypotheseconstructie genoemd, omdat de afgeleide propositie op zijn best een gefundeerde schatting is en geen noodzakelijke conclusie uit het beschikbare bewijsmateriaal.

Als je ‘s ochtends naar buiten kijkt en ziet dat de grond nat is, zeg je: “Het heeft waarschijnlijk gisteravond geregend”, dan baseer je die gok op inductieve redeneringen. Uw eerdere waarnemingen van relaties tussen regen en natte grond hebben ertoe geleid dat u de algemene regel hebt ingevoerd dat natte grond meestal het gevolg is van regen. Alle voorbeelden van redeneren met behulp van analogieën, die eerder zijn besproken, zijn ook voorbeelden van inductief redeneren. In feite is inductief redeneren in het algemeen een redenering die is gebaseerd op waargenomen analogieën of andere overeenkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Insight problems p.371

A

inzichtsproblemen, problemen die speciaal zijn ontworpen om onoplosbaar te zijn totdat men ernaar kijkt op een andere manier dan normaal. Inzichtsproblemen brengen vaak een combinatie van inductief en deductief redeneren met zich mee. Soms omvat het cruciale inzicht het waarnemen van een overeenkomst of analogie die men niet eerder zag, en soms omvat het een nieuw begrip van de proposities van het probleem of van de stappen die wel of niet tot een oplossing zouden kunnen leiden.
Bv. Het kaarsprobleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

IQ p.380

A

Het scoresysteem voor elke moderne intelligentietest maakt gebruik van resultaten die zijn verkregen uit grote steekproeven van personen die de test al hebben gedaan. Deze resultaten worden gebruikt als normatieve gegevens om de ruwe score van elk individu op een intelligentietest te vertalen naar een IQ-score (intelligentiequotiënt). Een persoon wiens prestatie precies gemiddeld is voor de vergelijkingsgroep, krijgt een IQ-score van 100.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Nature - nurture debate p.386

A

Het natuur-opvoeding debat (nature-nurture debate), dat in verschillende gedaanten in de geschiedenis van de psychologie heeft voortgeduurd, stelt de volgende vraag: zijn psychologische verschillen tussen mensen in de eerste plaats het resultaat van verschillen in hun genen (natuur) of in hun omgeving (opvoeding)?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Predictable-world bias p.367

A

De voorspelbarewereld bias

We zijn zo sterk geneigd om orde in onze wereld te vinden dat we geneigd zijn om orde te ‘zien’ of erop te anticiperen, zelfs als die er niet is. Bijgeloof ontstaat vaak omdat mensen niet beseffen dat toevalligheden vaak slechts toevalligheden zijn. Er gebeurt een geweldige gebeurtenis met een man wanneer hij zijn groene overhemd draagt en plotseling wordt het groene overhemd zijn “geluks”-overhemd. De voorspelbare wereld-bias is het duidelijkst bij kansspelen. Gokkers die dobbelstenen gooien of gokken op roulettewielen, beginnen vaak te denken dat ze betrouwbare patronen in de resultaten zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Stereotype threat p.394

A

Een andere bron van verschillen in IQ-scores tussen zwarten en blanken houdt verband met stereotype dreiging. Wanneer mensen bewust worden gemaakt van negatieve stereotypen voor hun specifieke sociale groep, zoals de stereotiepe overtuiging dat zwarten slecht presteren bij intelligentietests, hebben ze de neiging om deze te bevestigen.

17
Q

Verschil tussen inductief en deductief redeneren

A

bij inductief redeneren een nieuwe theorie probeert te creëren, terwijl je bij deductief redeneren een bestaande theorie probeert te toetsen.

18
Q

Wat betekent een syllogisme

A

Etym: Gr. sullogismos = gevolgtrekking < sun = samen; logos = woord, redenering. Term uit de retorica voor een bewijsvoering die bestaat uit twee of meer premissen waaruit noodzakelijkerwijs een conclusie volgt.
Voorbeeld:
Sharks are fish.
Therefore, sharks cannot survive without water.
The main purpose of a syllogism is to prove a conclusion with logical certainty.