hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

Wat is ontwikkelingspsychologie?

A

Een wetenschap die stabiliteit en verandering van gedrag wil begrijpen over de levensloop in verschillende domeinen: fysiek, cognitief, emotioneel, en sociaal.

Ontwikkelingspsychologie heeft ook interesse voor beïnvloedende factoren voor ontwikkeling, is toegepast en interdisciplinair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de twee manieren van denken over talent of intelligentie?

A
  • Growth mindset
  • Fixed mindset

Growth mindset gelooft in ontwikkeling door inspanning, terwijl fixed mindset gelooft dat capaciteiten vastliggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de rol van een growth mindset bij falen?

A

Falen wordt gezien als een interessante uitdaging en een kans om anders aan te pakken.

Dit staat in contrast met de fixed mindset, die leidt tot hulpeloosheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat beschrijven theorieën over ontwikkeling?

A

Ze tonen systematische patronen, helpen verklaren waar het vandaan komt en voorspellen wat er later kan gebeuren.

Voorbeeld: De ontwikkeling van hechtingsrelaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de structurele kenmerken van de ontwikkelingspsychologie?

A
  • Continue versus discontinue ontwikkeling
  • Kwalitatieve veranderingen
  • Kwantitatieve veranderingen

Kwalitatieve veranderingen zijn abrupte veranderingen, terwijl kwantitatieve veranderingen geleidelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de twee soorten ontwikkeling volgens de ontwikkelingspsychologie?

A
  • Continue ontwikkeling
  • Discontinue ontwikkeling

Continue ontwikkeling betreft graduele veranderingen, terwijl discontinue ontwikkeling abrupt kan zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt de discussie over erfelijkheid versus milieu in?

A

Het gaat over de invloed van biologische eigenschappen versus omgevingsfactoren op ontwikkeling.

Tegenwoordig wordt erkend dat beide factoren op complexe wijze met elkaar interageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het levensloopperspectief in de ontwikkelingspsychologie?

A

Ontwikkeling is levenslang, multidimensioneel, plastisch en ingebed in verschillende contexten.

Dit perspectief benadrukt de interactie tussen fysieke, cognitieve en emotionele ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de twee basisdriften volgens Freud?

A
  • Libido (gericht op leven, plezier)
  • Thanatos (gericht op destructie, dood)

Deze driften beïnvloeden de ontwikkeling van de persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de psychoseksuele stadia volgens Freud?

A
  • Oraal (geboorte – 1 jaar)
  • Anaal (1-3 jaar)
  • Fallisch (3-6 jaar)
  • Latentie (6-11 jaar)
  • Genitaal (adolescentie)

Elke fase heeft een specifieke erogene zone.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de kritiek op Freud’s theorie?

A

Te grote klemtoon op seksuele gevoelens in ontwikkeling en geen longitudinaal onderzoek bij kinderen.

De theorie is ook cultuurspecifiek voor de 19e eeuw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen Freud en Erikson in hun visie op het ego?

A
  • Freud: defensief, verdedigt tegen bedreigingen
  • Erikson: constructief, actief oplossen van conflicten

Erikson heeft een meer positieve visie op de ontwikkeling van de identiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de rol van de sociale omgeving volgens Erikson?

A

De sociale omgeving (cultuur) speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling.

Dit in tegenstelling tot Freud, die een minimale rol toekende aan de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil in visie op het ego tussen Freud en Erikson?

A

Freud: defensief, Erikson: constructief

Freud ziet het ego als defensief dat zich verdedigt tegen dreigingen van het id en super-ego, terwijl Erikson het ego ziet als een actieve kracht die conflicten oplost.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe verschilt de visie op de sociale omgeving tussen Freud en Erikson?

A

Freud: minimale rol, Erikson: substantiële rol

Freud legt de nadruk op intrapsychische processen, terwijl Erikson de sociale omgeving beschouwt als cruciaal voor psycho-sociale ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de duur van ontwikkeling volgens Freud en Erikson?

A

Freud: na 5 jaar vast, Erikson: levenslang proces

Freud gelooft dat de persoonlijkheid na de kindertijd vastligt, terwijl Erikson stelt dat ontwikkeling een levenslang proces is met verschillende stadia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem de psychosociale conflicten volgens Erikson.

A
  • Vertrouwen vs wantrouwen
  • Autonomie vs schaamte
  • Initiatief vs schuld
  • Vlijt vs minderwaardigheid
  • Identiteit vs verwarring
  • Intimiteit vs isolement
  • Generativiteit vs stagnatie
  • Ego-integriteit vs wanhoop

Deze conflicten zijn centrale thema’s in Erikson’s theorie van psychosociale ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat houdt het epigenetisch model in?

A

Groeien van binnenuit volgens een vast stramien

Het model stelt dat ontwikkeling universeel is, maar contextueel ingevuld, met implicaties voor identiteitsontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van Erikson’s theorie?

A
  • Voordelen: unieke levensgeschiedenis, inspireert onderzoek
  • Nadelen: geïsoleerd, moeilijk te onderzoeken

Erikson’s nadruk op individuele levensgeschiedenissen heeft geleid tot veel onderzoek, maar zijn ideeën zijn soms moeilijk te verifiëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is klassieke conditionering?

A

Associatie tussen neutrale en ongeconditioneerde stimulus

Klassieke conditionering, beschreven door Pavlov, houdt in dat een neutrale stimulus een geconditioneerde reactie uitlokt door associatie met een ongeconditioneerde stimulus.

21
Q

Wat is operante conditionering?

A

Gedrag beïnvloedt door bekrachtiging of straf

B.F. Skinner beschrijft operante conditionering als een proces waarbij gedrag toeneemt of afneemt door de gevolgen ervan.

22
Q

Wat zijn de kernassumpties van het behaviorisme?

A
  • Mens = passief
  • Gedrag is mechanisch geprogrammeerd
  • Ontwikkeling is kwantitatief accumulatieproces

Behaviorisme benadrukt dat menselijk gedrag wordt bepaald door omgevingsinvloeden en dat ontwikkeling een continu proces is.

23
Q

Wat is de rol van modeling in de sociale leertheorie van Bandura?

A

Imitatie en observerend leren

Bandura’s sociale leertheorie benadrukt dat leren plaatsvindt door observatie en imitatie van anderen.

24
Q

Wat zijn de stadia van Piaget’s cognitieve ontwikkeling?

A
  • Sensorimotorische fase (0-2 jaar)
  • Pre-operationele fase (2-6 jaar)
  • Concreet operationele fase (7-12 jaar)
  • Formeel operationele fase (12 jaar en ouder)

Piaget stelt dat kinderen in verschillende stadia van cognitieve ontwikkeling actief kennis opbouwen door interactie met de wereld.

25
Q

Wat is het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner?

A

Ontwikkeling binnen een complex systeem van relaties

Bronfenbrenner’s model beschrijft hoe biologische en sociale factoren samen de ontwikkeling van een individu bepalen.

26
Q

Wat zijn de niveaus van Bronfenbrenner’s model?

A
  • Microsysteem
  • Mesosysteem
  • Exosysteem
  • Macrosysteem
  • Chronosysteem

Deze niveaus beschrijven verschillende omgevingsinvloeden die de ontwikkeling van een kind beïnvloeden.

27
Q

Wat is de kritische periode in de ethologie?

A

Beperkte biologische rijpingsperiode voor leren

De kritische periode is essentieel voor het aanleren van bepaalde gedragingen, zoals het imprinting bij dieren.

28
Q

Wat is de basis van de hechtingstheorie van Bowlby?

A

Biologische programmering van hechting

Bowlby stelt dat menselijke hechting biologisch geprogrammeerd is, met aangeboren sociale signalen zoals glimlachen en brabbelen.

29
Q

Wat is het macrosysteem in Bronfenbrenner’s model?

A

Culturele waarden, wetten, gebruiken, en hulpbronnen

Het macrosysteem beïnvloedt de ontwikkeling van individuen door bredere sociale en culturele contexten.

30
Q

Wat is het chronosysteem in Bronfenbrenner’s model?

A

De tijdsdimensie van het model, waarbij de omgeving voortdurend verandert

Veranderingen in de omgeving kunnen zowel zelfgekozen als opgelegd zijn.

31
Q

Wat is de conclusie over ontwikkeling volgens Bronfenbrenner?

A

Ontwikkeling = samenspel omgeving en individu; mens is product en producent van eigen omgeving

Dit benadrukt de dynamische interactie tussen individuen en hun omgeving.

32
Q

Welke systemen uit Bronfenbrenner’s model zijn werkzaam in de reflectie over Bram’s vader?

A

(a) Microsysteem – Mesosysteem – Exosysteem – Chronosysteem

Dit betreft de betrokkenheid van Bram’s vader in verschillende sociale contexten.

33
Q

Wat zijn de drie basisvragen waar elke theorie zich op richt?

A
  1. Wat is de aard van de ontwikkeling?
  2. Wat zijn de oorzaken van de ontwikkeling?
  3. Wat zijn de gevolgen van de ontwikkeling?

Elke theorie heeft unieke antwoorden op deze vragen.

34
Q

Wat is een hypothese in de context van ontwikkelingspsychologisch onderzoek?

A

Een voorspelling vanuit een theorie, die kan worden opgebroken in predicties

Hypotheses zijn essentieel voor het opzetten van empirisch onderzoek.

35
Q

Wat is de methode in ontwikkelingspsychologisch onderzoek?

A

Specifieke activiteiten van deelnemers

Voorbeelden zijn vragenlijsten, tests en interviews.

36
Q

Wat zijn de voordelen en nadelen van naturalistische observatie?

A

Voordelen: alledaags gedrag zien.
Nadelen: weinig controle.

Naturalistische observatie biedt inzicht in authentiek gedrag.

37
Q

Wat zijn de voordelen en nadelen van gestructureerde observatie?

A

Voordelen: meer controle.
Nadelen: labogedrag is niet alledaags gedrag.

Gestructureerde observatie kan leiden tot minder ecologische validiteit.

38
Q

Wat zijn de voordelen en nadelen van zelf-rapportering via klinische interviews?

A

Voordelen: veel info vergaren op korte tijd.
Nadelen: accuraatheid, problemen met sociale wenselijkheid en verbale vaardigheden.

Klinische interviews zijn flexibel en kunnen aansluiten bij alledaagse ervaringen.

39
Q

Wat is een (klinische) gevalsstudie?

A

Brengt veel informatie over 1 persoon samen: volledig beeld, combinatie van observaties, interviews & testscores

Gevalsstudies zijn waardevol wanneer er weinig personen zijn om te bestuderen.

40
Q

Wat is etnografie?

A

Methoden om cultuur te bestuderen

Etnografie richt zich op culturele betekenis en gedragingen binnen groepen.

41
Q

Wat is het verschil tussen correlationeel en experimenteel onderzoek?

A

Correlationeel onderzoek toont samenhang tussen variabelen; experimenteel onderzoek laat oorzaak-en-gevolg uitspraken toe.

Correlationeel onderzoek kan geen causaliteit vaststellen.

42
Q

Wat is de correlatiecoëfficiënt?

A

Getal dat de sterkte of grootte van de samenhang tussen 2 variabelen aangeeft

De correlatiecoëfficiënt kan positief of negatief zijn.

43
Q

Wat zijn de onafhankelijke en afhankelijke variabelen in experimenteel onderzoek?

A

Onafhankelijke variabele: veroorzaakt veranderingen.
Afhankelijke variabele: wordt beïnvloed door onafhankelijke variabele.

Dit onderscheid is cruciaal voor het opzetten van experimenten.

44
Q

Wat zijn de voordelen van longitudinaal onderzoek?

A

Algemene patronen en individuele verschillen; relaties tussen vroegere en latere gebeurtenissen

Longitudinaal onderzoek biedt diepere inzichten in ontwikkeling over tijd.

45
Q

Wat zijn cohort-effecten?

A

Leeftijdsgroepen behoren tot verschillende cohorten, wat leeftijdsverschillen kan vertekenen

Cohort-effecten kunnen de interpretatie van onderzoeksresultaten beïnvloeden.

46
Q

Wat zijn periode-effecten?

A

Attitudes, overtuigingen, en gedragingen binnen een maatschappij veranderen over alle cohorten heen

Periode-effecten kunnen ontstaan door grote gebeurtenissen zoals oorlogen of pandemieën.

47
Q

Vul in: Een _______ onderzoek heeft betrekking op verschillende groepen bestudeerd op hetzelfde moment.

A

cross-sectioneel

Dit type onderzoek helpt bij het identificeren van trends binnen verschillende leeftijdsgroepen.

48
Q

Vul in: Bij een longitudinaal-sequentieel onderzoek worden _______ steekproeven gevolgd.

A

verschillende

Dit type onderzoek is nuttig voor het analyseren van cohort-effecten.