Hoofdstuck 3 Flashcards
1
Q
Verband
A
Relation
2
Q
Beïnvloeden
A
To influence
3
Q
Stemming, de
A
mood / vote
4
Q
Enkel
A
Some / any
5
Q
Inmiddels
A
Meanwhile
6
Q
Verschijnen (verscheen, is verschenen)
A
To appear / to show / to come out
7
Q
(Ge)heel
A
Completely/ whole / entirely
8
Q
Juist, het
A
The right
9
Q
Zich iets antrekken van (trok aan, aangetrokken)
A
to see value in something
10
Q
Voorkomen (kwam voor, is voorgekomen)
A
To prevent / to avoid / to occur
11
Q
Verhouding
A
Ratio
12
Q
Liefhebber, de
A
Fan / lover / aficionado
13
Q
Anderson
A
Opposite
14
Q
Trouwens
A
By the way
15
Q
Weinig
A
Few
16
Q
Zeldzaam
A
Rare
17
Q
Tegenhanger
A
Counterpart
18
Q
De vrij…
A
The rather…
19
Q
Ongekeerde, het
A
The reverse
20
Q
Gelden
A
To apply
21
Q
Feit, het - In feit
A
The fact / In fact
22
Q
Nauwelijks
A
Hardly
23
Q
Hooguit
A
At most
24
Q
Klagen
A
To complain