Holidays Flashcards
1
Q
Koninginnedag
A
Queen’s day
2
Q
Koningdag
A
King’s day
3
Q
Bevrijdingsdag
A
Liberation day
4
Q
Nieuwjaar
A
New Year
5
Q
Pasen
A
Easter
6
Q
Hemelvaart
A
Ascension
7
Q
Pinksteren
A
Pentecost
8
Q
Kerstmis
A
Christmas (also just Kerst)
9
Q
Valentijnsdag
A
Valentine’s Day
10
Q
Carnaval
A
Carnaval
11
Q
Boekenweek
A
Book week
12
Q
Goede vrijdag
A
Good Friday
13
Q
Dodenherdenking
A
Remembrance
14
Q
Moederdag
A
Mother’s Day
15
Q
Vaderdag
A
Father’s Day
16
Q
Prinsjesdag
A
Budget day
17
Q
Kinderboekenweek
A
Children’s book week
18
Q
Dierendag
A
Animal day
19
Q
Sint Maarten
A
Saint Maarten
20
Q
Sinterklaas
A
Santa Claus
21
Q
Oudejaarsavond
A
New Year’s Eve
22
Q
Beschuit met muisjes
A
biscuits with little nut things on top (eaten when a baby is born)
23
Q
oliebollen
A
oily balls (like doughnuts); eaten during New Year’s Eve
24
Q
kerstboom
A
Christmas tree
25
tradities
traditions
26
Suikerfeest
Festival of Sugar (Islamic holiday)
27
kerkbezoek
church attendance
28
volkslied
national anthem
29
Bezetting
Occupation
30
herdenking
commemoration
31
de belangrijkste
the most important, the main
32
eerste plaats, tweede plaats, derde plaats, vierde plaats
1st place, second place ...
33
het zingen
the singing
