Feesten - substantief Flashcards
1
Q
cadeautje
A
small gift
2
Q
taart
A
tart, cake
3
Q
het boek
A
the book
4
Q
de boekwinkel
A
the bookstore
5
Q
de bon
A
the coupon
6
Q
het bonnetje
A
the receipt
7
Q
eindexamen
A
final exam
8
Q
de familie
A
the family
9
Q
het feest; het feestje
A
the party
10
Q
de fiets
A
the bike
11
Q
de groeten
A
the greeting
12
Q
de kamer
A
the room
13
Q
de kop; de kopje
A
the cup (de kop = the head)
14
Q
de muziek
A
the music
15
Q
het parfum
A
the perfume