HI.2 Flashcards

1
Q

Erikson’s model psycho-sociale ontwikkeling

A

Levenslang met 8 klassen:
-baby (0-18 maanden)
-peuter (18 maanden - 3 jaar)
-kleuter (3-6 jaar)
-basisscholier (6-12 jaar)
-adolescent (12-18 jaar)
-vroeg volwassen (18(?)-35)
-middelbaar volwassen (35-55/65 jaar)
-laat volwassen (55/65-dood)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontwikkeling baby

A

Ontwikkelingstaak (OT): vertrouwen vs wantrouwen
Deugd: hoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ontwikkeling peuter

A

OT: autonomie vs schaamte en twijfel
Deugd: wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontwikkeling kleuter

A

OT: initiatief vs schuldgevoel
Deugd: doelgerichtheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontwikkeling basisscholier

A

OT: Vlijt vs minderwaardigheid
Deugd: competentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontwikkeling adolescent

A

OT: identiteit versus identiteitsverwarring
Deugd: trouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ontwikkeling vroeg volwassen

A

OT: intimiteit vs isolement
Deugd: liefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ontwikkeling middelbaar volwassen

A

OT: generativiteit vs stagnatie
Deugd: zorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ontwikkeling laat volwassen

A

OT: ego-integriteit vs wanhoop
Deugd: Wijsheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Valkuil Erikson’s model

A

Vanaf de vroege volwassenheid zijn de leeftijdsgrenzen wat abstracter en kunnen geen harde getallen gegeven worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Relevantie Erikson’s model

A

-Gezondheidsproblemen kunnen interfereren met volbrengen van ontwikkelingstaken
-Ontwikkelingstaken kunnen gezondheid beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gehechtheid

A

-Sterke, affectieve band met bijzondere mensen in ons leven
-Bron van plezier en vreugde als we met hen omgaan
-Zorgt voor troost in tijden van stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Theorieën ontwikkeling gehechtheid

A

-Psychoanalyse: voeding als primaire context voor uitbouw band
-Behaviorisme: tijdens voeding ontwikkelt baby voorkeur voor aanrakingen door moeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ethologische theorie Bowlby

A

-Emotionele band als adaptief gedrag
-Meest aanvaarde theorie
-Babies voelen aangeboren nood voor sociale interactie
-Aangeboren gedraging kind (sociale signalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fase 1 Bowbly

A

Nog geen gehechtheid, uitzenden aangeboren signalen, geen verschil vertrouwde verzorger <-> onbekende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fase 2 Bowbly (6w-6 à 8mnd)

A

Beginnende gehechtheid, begin differentiële reactie, gevoel van vetrouwen, nog geen reactie scheiding van moeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Fase 3 Bowbly (6 à 8-18 à 24mnd)

A

Duidelijke gehechtheid
-gehechtheid aan vertrouwde verzorger duidelijk
-scheidingsangst
-baby wil aanwezigheid verzorger
-vertrouwde verzorger als veilige uitvalsbasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Veilige uitvalsbasis

A

Van daaruit omgeving verkennen, terugkeren voor emotionele steun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Fase 4 Bowbly (vanaf 18-24mnd)

A

Ontstaan van wederkerige relatie
-Mentale voorstellingen en taal
-Intern werkmodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Intern werkmodel

A

Geheel van verwachtingen over beschikbaarheid gehechtheidsfiguren en kans dat ze hulp zullen bieden in stressmomenten, model voor alle intieme relaties

21
Q

Schema’s

A

Kader of raamwerk dat informatie organiseert en interpreteert

22
Q

Adaptatie

A

Het kind bouwt in zijn directe interactie met de omgeving schema’s op en verandert die schema’s tijdens de ontwikkeling om beter te kunnen functioneren in de omgeving

23
Q

Assimilatie

A

Gebruik van reeds opgebouwde schema’s om de externe wereld te interpreteren

24
Q

Accommodatie

A

Nieuwe schema’s creëren of reeds aanwezige schema’s aanpassen om ‘fit’ tussen schema en omgeving te verbeteren

25
Q

Evenwicht

A

Meer geassimileerd dan geaccommodeerd, weinig cognitieve verandering

26
Q

Onevenwicht

A

Meer geaccommodeerd dan geassimileerd, veel cognitieve verandering

27
Q

Sensorimotorische fase

A

-0-2 jaar
-Eerste fase cognitieve ontwikkeling
-Opbouw schemata door sensorische en motorische exploratie
-Circulaire reacties => schemata (per ongeluk pop maken met lippen en willen herhalen

28
Q

Preoperationele fase (pf) basis

A

-2-7 jaar
-Spectaculaire toename in symbolische activiteit dankzij taalontwikkeling
-Uit zich in bv in doen alsof en inzicht in relaties tussen symbool en realiteit

29
Q

Pf effecten doen alsof

A

-Oefenen en versterken kinderen nieuw verworven representationele schemata
-Doen alsof wordt ingewikkelder door combinatie van schema’s en rollenspel

30
Q

Pf gedachtengang

A

-Denken is nog rigide, beperkt tot 1 aspect, 1 situatie, het ‘nu’
-Beperkingen: egocentrisme, onvermogen tot conservatie, gebrek aan hiërarchische classificatie

31
Q

Pf egocentrisme

A

-Onvermogen om een onderscheid te maken tussen het eigen symbolische gezichtspunt en dat van anderen
-‘Iedereen ziet, denkt en voelt zelfde als ik’

32
Q

Pf onvermogen tot conservatie

A

Inzien dat bepaalde fysische kenmerken van objecten gelijk blijven ook als hun uiterlijke verschijning verandert lukt vaak niet

33
Q

Concreet operationele fase conservatie

A

Conservatietaken lukken door:
-capaciteit tot decentratie = focus op meerder aspecten v/e probleem en de onderlinge relatie ipv 1 aspect, bv. hoogte
-reversibiliteit = capaciteit om door een reeks van stappen te gaan en dan mentaal terug te keren naar het startpunt

33
Q

Pf gebrek aan hiërarchische classificatie

A

Organisatie van objecten in klassen en subklassen op basis van gelijkenissen en verschillen is lastig

34
Q

Concreet operationele fase gedachtengang

A

Denken wordt logischer, flexibeler en georganiseerder
Verworvenheden op verschillende domeinen: conservatie, hiërarchische classificatie, seriatie, spatiaal redeneren

35
Q

Formeel operationele fase

A

Echt abstract en hypothetisch denken: plaats in het gezin, de gevolgen van een actie

36
Q

Pre-operationele verklaringen voor ziekte

A

-Gebrek aan begrip: vermijding vraag, irrelevante antwoorden
-Phenomenisme: ziekte wordt gekoppeld aan willekeurige gebeurtenis (2-4j)
-Besmetting: oorzaak is nabije mensen en dingen, maar die he niet aanraken (4-7j)

37
Q

Concreet operationele verklaringen voor ziekte

A

-Contaminatie: oorzaak op een bepaalde manier als “slecht” geïdentificeerd, vereist fysiek contact (7-9j)
-Internalisatie: oorzaak in het lichaam, waarschijnlijk ingeslikt/geïnhaleerd, blijft vaag (9-11j)

38
Q

Formeel operationele verklaringen voor ziekte

A

Fysiologisch: oorzaak is specifieke storing organen, waarbij proces/volgorde duidelijk geïdentificeerd wordt (11-16j)
Psychofysiologisch: integratie van zowel fysiologische en psychologische oorzaken van ziekte (16+)

39
Q

Overgang adolescentie - vroege volwassenheid

A

-Cultureel en socio-economisch bepaald
-Zoektocht: van identiteit naar intimiteit

40
Q

Cognitief volwassenheid

A

-Van dualistische naar relativistische manier van denken
-Toename in cognitief-affectieve complexiteit

41
Q

Emotioneel/sociaal volwassenheid

A

-Exploratie
-Vorming complex zelfconcept, besef eigen waarden en persoonlijkheidstrekken

42
Q

Kenmerken oudere leeftijd

A

-Gezondheidsgedrag blijft erg belangrijk
-Gedragsverandering doorgaans moeilijker
-Depressie en dementie komen relatief veel voor
-Meer verkeersongelukken
-Let op voor stereotypering door arts

43
Q

Gekristalliseerde intelligentie

A

-Geaccumuleerde kennis van feiten en verbale vaardigheden
-Neemt eerder toe met leeftijd

44
Q

Vloeibare intelligentie

A

-Vermogen om snel en abstract te redeneren
-Daalt met leeftijd

45
Q

Verloop taalbegrip oudere leeftijd

A

Geen achteruitgang, wel meer moeilijkheden met het zoeken van woorden in LTG en plannen wat te zeggen en op welke manier

46
Q

Emotioneel/sociaal oudere leeftijd

A

-Verkleining sociaal netwerk
-Risico mishandeling stijgt

47
Q

Risicofactoren mishandeling oudere leeftijd

A

-Afhankelijke relatie dader-slachtoffer
-Psychologie problemen dader/stress
-Geschiedenis met familiaal geweld