Hfst 4: Hersenen en zenuwstelsel Flashcards

1
Q

Waaruit bestaat het zenuwstelsel?

A
  • het centraal: bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg
  • het perifeer zenuwstelsel: bestaat uit de hersenzenuwen en ruggenmergzenuwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de functies van het zenuwstelsel?

A
  • het registreren van veranderingen binnen of buiten het lichaam;
  • het verwerken en interpreteren van informatie;
  • het besturen van de effectoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit bestaat het zenuwweefsel?

A
  • neuronen zijn prikkelbaar -> in staat om actiepotentialen te genereren en geleiden. - Neuroglia zijn steuncellen die verschillende functies uitoefenen ter ondersteuning van de neuronen + niet prikkelbaar -> geen zenuwimpulsen doorgeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waaruit bestaat het centraal zenuwstelsel?

A
  • ruggenmerg en de hersenen
  • bevind zich in schedel en de wervelkolom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke hersenvliezen/ruggenmergvliezen zijn er?

A
  • dura mater: ligt tegen de binnenzijde van de schedel;
  • arachnoidea: een dun vlies dat weinig bloedvaten bevat;
  • pia mater: een vlies met veel bloedvaten dat helemaal tegen de hersenen en het ruggenmerg aanligt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de subarachnoidale ruimte?

A

ruimte tussen arachnoidea en pia mater gevuld met hersenvloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaat het perifeer zenuwstelsel?

A
  • 12 paar hersenzenuwen en 31 paar spinale zenuwen
    -> geleiden actiepotentialen van de hersenen naar de periferie en omgekeerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe verloopt de bloedtoevoer van de hersenen?

A
  • a. carotides internae -> geleiden actiepotentialen van de hersenen naar de periferie en omgekeerd (grootste deel hersenen bevloeden) -> vertakken aan de basis van de hersenen
  • a.vertebrales -> kleiner deel van de hersenen bevloeden -> lopen dr openingen in dwarsuitsteeksels van de cervicale wervels omhoog daarna via achterhoofdsgat schedel binnen dringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de cirkel van Willis?

A
  • reservesysteem
  • Aan onderzijde van de hersenen -> vertakkingen van a. carotides internae en de a. vertebrales -> soort cirkel van bloedvaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe verloopt de veneuze afvoer van de hersenen?

A
  • aders van hersenen monden uit in verzamelvenen in de dura mater
  • ruimtes = durasinussen -> via de v. jugulares naar de v. cava superior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke algemene symptomen kunnen wijzen op een neurologische pathologie?

A
  • hoofdpijn
  • abnormale bewegingen
  • bewustzijnsdaling
  • lrachtverlies
  • pijn
  • tremor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar kan persisterende en ernstige hoofdpijn op wijzen?

A
  • aanwijzing zijn van een onderliggende aandoening
    -> duidelijk anamnese kan meer duidelijkheid scheppen over de ernst van het symptoom
    <-> hoofdpijn meestal onschuldig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 groepen van abnormale bewegingen zijn er?

A
  • hyperkinesie (te veel bewegen)
  • hypokinesie (te weinig bewegen)
  • ataxie (ongecontroleerd bewegen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe manifesteert hyperkinesie zich?

A

te veel ongewild optredende bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe manifesteert hypokinesie zich?

A

vermindering in de spontane bewegingen, vaak gecombineerd met traagheid van bewegen (= bradykinesie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe manifesteert ataxie zich?

A

problemen bij spreken, fijne motoriek, stappen …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat kan een mogelijke bewustzijnsdaling zijn?

A

Kan variëren van n van milde aandachtstoornissen tot een volledige
bewusteloosheid bij een coma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke soorten krachtverlies zijn er?

A

parese (= spierzwakte) of plegie/paralyse (= complete verlamming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de definitie van pijn?

A

een onaangenaam subjectief gevoel en emotionele ervaring die geassocieerd is met bestaande of potentiële weefselschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een tremor?

A

een ritmische onwillekeurige beweging van één of meerdere lichaamsdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke vormen van tremor kan je onderscheiden?

A

=> volgens de toestand die leidt tot
het optreden of verergeren van de tremor
- rusttremor ontstaat in een ledemaat op het moment dat dit lidmaat niet geactiveerd wordt
- actietremor ontstaat bij het willekeurig
activeren van een lidmaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is cerebrale ischemie?

A

een stoornis in de bloedvoorziening van de hersenen met eventuele neurologische uitvalverschijnselen als gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke soorten cerebrale ischemie zijn er?

A
  • omkeerbare neurologische uitvalsverschijnselen
  • onomkeerbare neurologische verschijnselen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn omkeerbare neurologische uitvalsverschijnselen?

A

TIA (= transient ischemic attack): de
symptomen verschijnen en verdwijnen snel, dit duurt niet langer dan 24 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn voorbeelden van onomkeerbare neurologische uitvalsverschijnselen?

A
  • progressieve stroke
  • complete stroke (= CVA)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is een progressieve stroke?

A

de symptomen verschijnen geleidelijk als gevolg van het toeslibben van de arteriën, na uren en dagen komen er nog steeds nieuwe symptomen bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een complete stroke?

A

= CVA
- de verschijnselen zijn blijvend, maar kunnen eventueel nog verbeteren na een intensieve revalidatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de risicofactoren van cerebrale ischemie?

A
  • leeftijd (hoe ouder, hoe meer kans);
  • geslacht (vrouwen meer kans op CVA);
  • erfelijkheid;
  • arteriële hypertensie (hoe hoger de bloeddruk, hoe meer kans op een CVA);
  • roken;
  • een onregelmatig hartritme (VKF) kan de oorzaak zijn van de vorming van een stolsel;
  • cholesterolverhoging;
  • te weinig lichaamsbeweging;
  • carotisstenose;
  • diabetes;
  • voorgeschiedenis van een TIA.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de mogelijke oorzaken van een herseninfarct (80% CVA’s)?

A
  • atherosclerotisch proces (vaak met een scheur van het atheroom waarop zich een bloedstolsel vormt en zo de arterie afsluit)
  • trombose;
  • embolie
    => leiden tot occlusie van een arterieel bloedvat -> weefel dat niet van O2 wordt voorzien sterft af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de mogelijke oorzaken van hersenbloedingen (20% CVA’s)?

A
  • scheur in een arterie die gelegen is in het hersenweefsel ->bloed stroomt onvoldoende naar sommige hersen-gebieden + het plots vrijgekomen bloed veroorzaakt een verhoogde druk in de hersenen
    => kunnen bijdragen tot de hersenschade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarvan hangen de symptomen bij TIA/CVA af?

A

hangt af van de plaats van beschadiging
Schade in rechter helft, zorgt voor symptomen aan linker kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de mogelijke symptomen van een TIA/CVA?

A
  • hemiparese/hemiplegie contralateraal
  • verstoorde reflexen contralateraal
  • gevoelsstoornis contralateraal
  • facialisparese (afhangende mondhoek zichtbaar) met eventuele slikstoornissen
  • afatische stoornis
  • stoornis van het zicht (diplopie, hemianopsie, wazig zicht)
  • evenwichtsstoornissen
  • ontremd gedrag, apathie of andere gedragsmatige stoornissen (bij frontaal CVA)
  • veranderd/verminderd bewustzijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe wordt de vroegtijdige signalisatie van een TIA/CVA gedaan?

A

FAST- test:
* Face: staat de mond nog recht?
* Arm: kan de patiënt beide armen gestrekt houden?
* Speech: spreekt de patiënt nog duidelijk en samenhangend?
* Time: aanvangstijd van de klachten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke onderzoeken worden er gedaan om de diagnose van CVA te stellen?

A
  • anamnese
  • vitale parameters
  • eventueel EKG monitoring
  • klinisch neurologisch onderzoek
  • CT-scan van de hersenen: een hersenbloeding is meteen te zien op een CT-scan, een occlusie pas na enkele uren
  • CT-angiografie: geeft uitsluitsel over de occlusie
  • Andere onderzoeken
  • EEG
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke vragen worden er gesteld bij de anamnese voor een CVA?

A

o hoe is het begonnen?
o wat zijn de klachten?
o is er al verbetering?
o wat is de voorgeschiedenis?
o zijn er risicofactoren aanwezig?
o is er medicatiegebruik?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat wordt er onderzocht bij een klinisch neurologisch onderzoek?

A

o pupilcontrole
o GCS
o onderzoek gezichtsveld
o motoriek
o sensoriek
o spraak
o reflexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke andere onderzoeken kunnen er gedaan worden bij een CVA?

A

o Bloedafname
o Duplex carotiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Uit welke 3 delen van behandeling zijn er bij CVA?

A
  • behandeling tijdens de acute fase: de schade zoveel mogelijk beperken;
  • secundaire preventie: het risico op een nieuwe CVA verminderen;
  • revalidatiefase: de aangerichte schade zoveel mogelijk herstellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Binnen hoe veel uur moet je reageren bij een CVA?

A

binnen 4,5 uur na het begin van een CVA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waarom moet je bij een CVA acuut handelen?

A

Als een deel van de hersenen zonder zuurstof komt te zitten, treedt er necrose van dit deel hersenweefsel op, deze necrose is onomkeerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is trombolyse?

A
  • de behandeling waarbij het stolsel wordt opgelost
    -> eerst zeker zijn dat afsluiting bloedvat oorzaak is van CVA -> eerst CT nemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is het voordeel van een stroke-unit?

A

-> acute opvang van CVA-patiënten en de eerste daaropvolgende zorgverlening
- er kan snel en accuraat gehandeld worden en gespecialiseerde, multidisciplinaire opvolging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe kan men aan secundaire preventie doen bij een CVA?

A
  • door risicofactoren aan te pakken
  • door te starten met orale anti-aggregatie;
  • met carotisendarterectomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is een carotisendarterectomie?

A

een operatie waarbij de a. carotis opnieuw toegankelijk wordt gemaakt door de vernauwing weg te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe kan je de risicofactoren voor een CVA aanpakken?

A

o arteriële hypertensie (antihypertensiva starten);
o hoge cholesterol (cholesterolverlagende medicatie starten) ;
o rookstop;
o meer bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoe verloopt de revalidatiefase bij een CVA?

A
  • Start in ZH -> afhankelijk van ernst verder thuis of revalidatiecentrum
  • proberen aangetaste functies zo goed mogelijk te herstellen of er zo goed mogelijk mee leren omgaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Waarop ligt de focus van de verpleegkundige zorgen tijdens de acute fase van een CVA?

A
  • zorgvrager wordt voortdurend geobserveerd en complicaties worden tegengegaan
  • bewustzijn is een belangrijke parameter -> zv na 72 uur nog steeds in coma = slechte prognose
  • vitale parameters ook continu gemonitord
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zijn de verpleegkundige aandachtspunten bij een CVA?

A
  • Bewustzijn: Glasgow-comaschaal
  • bloeddruk
  • harttoestand
  • temperatuur
  • urinaire problemen
  • fecale problemen
  • voeding
  • ademhaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de glasgow-comaschaal?

A
  • ontwikkeld om de mate van bewustzijn bij personen met een traumatisch hersenletsel te meten
  • gebruik van prikkels en antwoorden die uitgezet worden in een schaal die de ernst van het bewustzijnsverlies numeriek gaat weergeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat kan je afleiden van de score op de glasgow-comaschool?

A
  • mild hersenletsel: score van 13-15;
  • gemiddeld hersenletsel: score van 9-12;
  • ernstig hersenletsel: score van 8 of lager
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Welke parameters worden met betrekking tot de glasgow-comaschaal?

A
  • de reactie van de ogen;
  • de verbale respons op vragen;
  • de motorische respons op pijnprikkels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is een nadeel van de Glagow-comaschaal?

A
  • geen vast tijdstip waarop schaal wordt afgenomen -> scores niet vergelijken
  • externe factoren beïnvloeden score (bv. medicatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat wordt er bij de Glasgow-comaschaal bekeken met betrekking tot de oogreactie?

A
  • zv opent ogen zonder hiertoe aangezet -> score hoogst
  • daalt wanneer gevraagd moet worden ogen te openen of na pijnprikkel
  • laagst wanneer geen reactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat wordt er bij de Glasgow-comaschaal bekeken met betrekking tot de verbale respons?

A
  • hoogste score -> patiënt kan samenhangend gesprek voeren
  • laagste score -> geen verbale respons
  • 5 reacties onderscheiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat wordt er bij de Glasgow-comaschaal bekeken met betrekking tot de Motorische respons?

A
  • 6 verschillende reacties beschreven
  • hoogst als hij kan uitvoeren wat men hem vraagt
  • Als zv niet reageert op bevel -> pijnprikkel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat wordt er bij een CVA bekeken met betrekking tot de bloeddruk?

A
  • moment van CVA -> vaak zeer hoge bloeddruk => reactie op voorval
  • bloeddrukdaling wijst meestal op een bloeding of shock
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat wordt er bij een CVA bekeken met betrekking tot de harttoestand?

A

Hartpathologie kan een cerebraal embool veroorzaken en zo verantwoordelijk zijn voor onvoldoende hersenbevloeiing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat wordt er bij een CVA bekeken met betrekking tot de temperatuur?

A
  • in begin meestal hypothermische toestand, doordat hij op de
    grond ligt
  • Wanneer bij CVA toch temperatuursverhoging -> meestal van centrale oorsprong
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat kan de invloed van een CVA op urinaire problemen zijn?

A
  • Incontinentie komt frequent voor -> meestal van voorbijgaande aard
  • langdurige incontinentie -> slechte prognose
  • In de acute fase -> meestal geen verblijfssonde geplaatst wegens infectiegevaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat kan de invloed van een CVA op fecale problemen zijn?

A

Fecale incontinentie komt frequent voor en is meestal van voorbijgaande aard. Door het gebruik van vloeibare voeding kan er constipatie ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat kan de invloed van een CVA op voeding zijn?

A
  • aandachtig zijn voor snelle dehydratatie en ondervoeding
  • verhoogde kans op verslikking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat kan de invloed van een CVA op ademhaling zijn?

A
  • Door bedlegerigheid -> meer kans op pulmonaire complicaties
  • symptomen: te diepe en snelle ademhaling, rusteloosheid, koorts en thoracale pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is het doel van goede positionering bij patiënten na een CVA?

A
  • zorgen voor comfortabele houding
  • vermijden of verminderen van spasticiteit
  • vermijden of verminderen van contracturen
  • vermijden of verminderen van oedeemvorming
  • voorkomen van luxaties
  • decubituspreventie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat zijn de basisregels voor een goede positioneringen?

A
  • goede ondersteuning van het hele lichaam, met extra aandacht voor de aangedane zijde
  • zorg voor een stevige ondersteuning
  • probeer de zorgvrager zoveel mogelijk te positioneren met gestrekte of half-gebogen ledematen.
  • leg de handen in rust in hoogstand.
  • stimuleer de aangedane zijde zoveel mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Welke verpleegkundige aandachtspunten zijn er om rekening te houden met aangedane zijde na een CVA?

A
  • benader zv langs de aangedane zijde.
  • laat omgevingsprikkels van aangedane zijde die van niet-aangedane zijde overstemmen
  • spreek de zorgvrager aan langs de aangedane zijde
  • positioneer het bed zo in de kamer dat alle activiteiten langs de aangedane zijde kunnen gebeuren.
  • plaats nachtkastje en televisie langs aangedane zijde
  • voer transfers uit langs aangedane zijde.
  • gebruik felgekleurde kussens aan de aangedane zijde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat zijn de vpk aandachtspunten i.v.m. het positioneren in bed van een patient na een CVA?

A
  • plaats niets tegen bal van voet -> verkeerde stand van voet vermijden
  • steek het beddengoed niet vast
  • geef zv niets in handen -> stimuleert grijpreflex en kan leiden tot contracturen van de vingers
  • leg de zorgvrager recht in bed.
  • pas wisselhouding toe.
  • zorg voor voldoende half rechtzittende houding, voor ademhaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Hoe positioneer je zv om te liggen op de aangedane zijde?

A
  • bed volledig plat
  • hoofd moet voldoende ondersteund zijn
  • romp moet voldoende ondersteund zijn, licht achterwaarts gedraaid
  • draai hemiplege schouder naar voor;
  • strek hemiplege arm uit, met handpalm naar boven en de vingers gestrekt
  • plooi het hemiplege been (licht);
  • leg de gezonde arm op de romp;
  • zet gezonde been en voet in stappositie
68
Q

Hoe positioneer je zv om te liggen op de niet-aangedane zijde?

A
  • het bed moet volledig plat liggen;
  • het hoofd moet op een kussen liggen;
  • draai de hemiplege arm en schouder naar voor en ondersteun ze goed;
  • plooi het hemiplege been en voet ondersteun de voet;
  • gezonde arm en been: keuze
69
Q

Hoe positioneer je zv om te liggen in ruglig met betrekking tot hemiplegie?

A
  • bed volledig plat
  • hoofd en schouders op een kussen
  • hemiplege arm in lichte abductie, gestrekte elleboog, hand in dorsiflexie en de vingers gestrekt;
  • hemiplege heup: gestrekt;
  • hemiplege knie met lichte flexie
70
Q

Hoe positioneer je zv in zithouding met betrekking tot hemiplegie?

A
  • rug: stevige rugsteun, kussen laag in de rug;
  • armen: voorwaarts gestrekt;
  • handen: bidhouding, duim van de aangedane zijde bovenaan;
  • voeten: plat op de grond of op een voetbankje
71
Q

Wat zijn de vpk aandachtspunten bij communiceren met zv na CVA?

A
  • maak oogcontact met zv
  • korte zinnen en benadruk belangrijkste woorden
  • rustig tempo
  • één boodschap tegelijk
  • ondersteun met lichaamstaal of schriftelijke taal
  • vermijd achtergrondgeluiden.
  • gebruik non-verbale communicatie
  • rustige houding
  • blijf open en eerlijk
  • gebruik hulpmiddelen
72
Q

Wat zijn de primaire stoornissen van een CVA?

A
  • sensomotorische stoornissen
  • communicatieve stoornissen
  • cognitieve en gedragsmatige veranderingen
  • disbalans in draagkracht - draaglast
73
Q

Wat zijn sensoren?

A
  • gespecialiseerde orgaantjes aan uiteinde van vezels -> gevoelig voor prikkels: mechanisch, thermisch of chemisch
  • vertaalt prikkel in actiepotentialen -> afferente vezels naar CZS geleidt
74
Q

Hoe lopen de afferente vezels?

A

kunnen intreden in het ruggenmerg, de hersenstam of direct in de hersenen (nervus opticus, nervus olfactorius) en geven info af -> info komt via efferente banen terug -> invloed op bijsturing van bijvoorbeeld motoriek of gedrag

75
Q

Wat is de sensomotorische integratie?

A
  • interactie tussen sensorische processen en motoriek
  • op verschillende niveaus binnen CZS en speelt rol bij bewust en vooral onbewust (her)Ieren van vaardigheden
76
Q

Wat kunnen de gevolgen zijn van sensibiliteitsstoornissen door een hersenletsel?

A
  • uitval of vermindering / vermeerdering van het waarnemen van prikkels (bv. hyperesthesie: versterkte gewaarwording bij aanraking)
  • leiden vaak tot verminderd motorisch functioneren
77
Q

Wat is et meest voorkomend sensomotorisch beeld bij een CVA?

A

spastische hemiparese en gevoelsverlies aan de andere kant dan waar de laesie heeft plaatsgevonden

78
Q

Wat zijn de positieve primaire motorische symptomen na een CVA?

A
  • spasticiteit
  • hyperreflexie
  • hypertonie
  • clonus
  • ontremming van de tonische reflexen
  • rigiditeit
79
Q

Wat zijn de negatieve primaire motorische symptomen na een CVA?

A
  • hypotonie
  • hyporeflexie
  • spierzwakte en verlies van willekeurige bewegingen
  • verminderd adaptief vermogen van de romp
80
Q

Waar kunnen secundaire motorische symptomen op wijzen?

A

stoornissen die een indirect gevolg zijn van het CVA of een direct gevolg zijn van de primaire stoornissen

81
Q

Wat zijn de secundaire motorische symptomen?

A
  • verminderde richt- en evenwichtsreacties in zit en stand -> problemen balans
  • verminderd respiratoir vermogen t.g.v. verzwakte buikspieren -> minder ondersteuning aan ademhaling + minder kracht om op te hoesten of voor stemverheffing -> sneller pleuritis
  • verminderd uithoudingsvermogen ten gevolge van een verminderd respiratoir vermogen.
  • veranderde eigenschappen in spieren, waardoor spierstijfheid en contracturen
82
Q

Waarvan hangt het herstel van sensomotorische stoornissen af?

A
  • gemiddelde neurologische functieherstel: 5 tot 17 weken
  • arm- en handmotoriek na 48 uur -> prognosestelling
  • Cognitieve factoren en leerbaarheid spelen rol bij opnieuw aanleren van motorische vaardigheden
83
Q

Welke communicatie-stoornissen kunnen ontstaan door een CVA?

A
  • amnestische afasie: woordvindingsstoornissen;
  • Broca-afasie: het begrip is redelijk maar de expressie is slecht;
  • Wernicke-afasie: de expressie is redelijk maar het begrip is slecht;
  • globale afasie: alle voorwaarden voor een efficiënt taalgebruik zijn verstoord
84
Q

Welke psychische functies kunnen aangetast worden door een CVA?

A
  • aandacht;
  • geheugen;
  • cognitief tempo;
  • ruimtelijke oriëntatie;
  • taalbegrip en -expressie;
  • waarneming en handelen
85
Q

Waardoor kan een intracraniale bloeding ontstaan?

A

kan ontstaan door een trauma of spontaan

86
Q

Welke vormen van intracraniale bloedingen bestaan er?

A
  • subarachnoïdale bloeding: bloeding in de subarachnoïdale ruimte
  • intracerebrale bloeding: een bloeding in het hersenweefsel zelf
  • epidurale bloeding: bloeding aan binnenzijde van schedel, buiten hersenvliezen
  • subdurale bloeding: bloeding net onder buitenste hersenvlies, buiten hersenen: onderscheid tussen acute en chronische subdurale bloeding
87
Q

Wat zijn de mogelijke oorzaken van subarachnoïdale bloedingen?

A

aneurysma: als deze verdikking blijft toenemen zal de wand van het bloedvat uiteindelijk openscheuren

88
Q

Wat zijn de mogelijke oorzaken van intracerebrale bloedingen?

A

o hypertensie: hoe hoger de druk op de zeer kleine en fijne bloedvaten in de hersenen, hoe groter de kans op een letsel in die bloedvaten;
o arterioveneuze malformaties (AVM): dit zijn aangeboren arteriële en veneuze misvormingen die op latere leeftijd problemen kunnen veroorzaken;
o aneurysma
o spontaan

89
Q

Wat zijn de mogelijke oorzaken van epidurale bloedingen?

A

trauma

90
Q

Wat zijn de mogelijke oorzaken van subdurale bloedingen?

A

trauma

91
Q

Wat zijn de klachten bij een intracraniale bloeding?

A
  • dezelfde als die van cerebrale ischemie
  • gevolgen ernstiger en prognose minder gunstig
92
Q

Hoe wordt de diagnose gesteld van een intracraniale bloeding?

A
  • anamnese
  • vitale parameters
  • eventueel EKG monitoring
  • klinisch neurologisch onderzoek
  • CT-scan van de hersenen: een hersenbloeding is meteen te zien op een CT-scan, een occlusie pas na enkele uren
  • CT-angiografie: geeft uitsluitsel over de occlusie
  • Andere onderzoeken
  • EEG
93
Q

Wat is de behandeling voor intracraniale bloedingen?

A
  • medicatie toedienen die de stolling versnelt
  • mogelijke oorzaken aangepakken
  • Indien mogelijk zal men chirurgisch ingrijpen om het falende bloedvat te herstellen of om het overtollige bloed te evacueren
94
Q

Wat is een differentiaaldiagnose?

A

Wanneer de symptomen geen eenduidige diagnose geven, gaat men de mogelijke diagnosen met elkaar vergelijken

95
Q

Wat zijn de mogelijke diagnosen bij een snelle paralyse?

A
  • CVA;
  • hersenbloeding;
  • trauma;
  • hysterie;
  • arteriële ziekten van het uitgevallen lidmaat
96
Q

Wat zijn de mogelijke diagnosen bij een trage paralyse?

A
  • zenuwcompressie;
  • hersentumor;
  • multiple sclerose;
  • andere ziektes die zenuwen en cellen aantasten
97
Q

Wat is een dwarslaesie?

A

= een beschadiging van het ruggenmerg
- De signalen vanuit de hersenen kunnen het lichaam niet meer bereiken door de onderbreking van de zenuwbanen

98
Q

Wat zijn de mogelijke oorzaken van een dwarslaesie?

A
  • 90% door trauma
  • niet-traumatische oorzaak: infectie ruggenmerg of tumor
99
Q

Welke soorten dwarslaesie zijn er?

A
  • Partiële dwarslaesie: hierbij is het ruggenmerg niet volledig in de breedte beschadigd. Sommige zenuwbanen gaan wel nog door onder het niveau van het letsel
  • Totale dwarslaesie: hierbij is het ruggenmerg volledig beschadigd. Alle zenuwbanen zijn onderbroken op het niveau van het letsel
100
Q

Welke symptomen komen er voor bij een totale dwarslaesie op niveau C7 of hoger?

A

tetraplegie (verlamming aan de
4 ledematen)

101
Q

Welke symptomen komen er voor bij een totale dwarslaesie op niveau T1 of lager?

A

paraplegie (verlamming van beide benen)

102
Q

Wat is de behandeling bij een dwarslaesie?

A
  • partiele dwarslaesie: soms chirurgisch te herstellen -> medische urgentie
  • focus ligt op de rehabilitatieperiode
  • wnr zv stabiel -> nieuwe technieken aanleren om de dagelijkse activiteiten te kunnen uitvoeren
  • focus op behoud en versterken van spierfunctie
103
Q

Wat zijn de mogelijke complicaties van een dwarslaesie?

A
  • Autonome dysreflexie
  • pneumonie
  • blaasstoornissen
  • decubitus
  • spasticiteit
  • depressie
  • pijn
  • spieratrofie
104
Q

Wat is autonome dysreflexie?

A
  • door overdreven reactie op specifieke prikkel uit gebied onder dwarslaesie stijgt de bloeddruk plots hevig
    -> kan zo hoog zijn dat levensbedreigende situatie ontstaat
  • Wanneer zv hiermee gekend is, kan hij zichtzelf behandelen met antihypertensiva. <-> Zo niet moet de zv opgenomen worden via spoed
105
Q

Wat is multiple sclerose?

A
  • ziekte van het centraal zenuwstelsel
  • voornaamste ongeneeslijke neurologische aandoeningen
  • er ontstaan op verschillende plaatsen in het zenuwstelsel littekens, waardoor de signalen niet goed meer verwerkt worden
  • auto-immuunziekte
106
Q

Wat gebeurt er bij MS?

A

het immuunsysteem heeft een abnormaal sterke reactie op myeline -> myeline wordt afgebroken en de zenuwen kunnen niet goed prikkels doorgeven

107
Q

Hoe ontstaan de littekens bij MS?

A
  • gevolg van ontstekingen -> niet veroorzaakt door een virus of bacterie, maar door een nog ongekende oorzaak
  • ontstekingshaarden: verharde plekken in de witte stof van de hersenen en het ruggenmerg
  • witte stof: verbindingsbanen tussen verschillende delen van hersenen en ruggenmerg -> beschadiging: verbreking verbindingsbanen -> werking van bepaalde delen van het zenuwstelsel verstoord
108
Q

Wat is het probleem bij MS op microscopisch niveau?

A
  • probleem in zenuwcellen van witte stof -> uitlopers van zenuwcel in hersenen en het ruggenmerg: beschermd door myelineschede -> noodzakelijk om zenuwimpulsen goed en snel door zenuw te leiden -> myelineschede raakt ontstoken en wordt in volgend stadium volledig afgebroken
109
Q

Waar komt demyelinisatie voornamelijk voor?

A
  • oogzenuw;
  • ruggenmerg;
  • grote hersenen;
  • kleine hersenen;
  • hersenstam
110
Q

Bij wie komt MS voor?

A
  • voornamelijk jonge personen
  • meer vrouwen dan mannen
  • erfelijke factor -> familie leden verhoogd risico
111
Q

Wat is de oorzaak van MS?

A
  • geen eenduidige oorzaak
  • meerdere factoren: erfelijkheid, omgevingsfactoren -> verschillen van persoon tot persoon -> invloed op verloop ziekte
112
Q

Waar komt MS het meeste voor?

A
  • in hoog ontwikkelde landen -> mensen bepaalde hygiënische voorzieningen en eten ze bepaald voedsel
    -> omstandigheden spelen rol?
113
Q

In welke categorieën kan je de symptomen van MS indelen?

A
  • Senorische stoornissen
  • Motorische stoornissen
  • Mentale en cognitieve stoornissen
114
Q

Welke senorische stoornissen van MS zijn er?

A

o optische neuritis met pijn en onscherp zicht in 1 oog;
o tintelingen en verminderd gevoel in armen en benen;
o temperatuur gevoeligheid: warmte geeft zenuwpijn;
o zwaar gevoel in de benen en armen;
o pijn (zenuwpijn);
o coördinatie en evenwichtsproblemen door schade in hersengebieden die instaan voor zicht en ruimtelijk gevoel

115
Q

Welke motorische stoornissen van MS zijn er?

A

o vermoeidheid en spierzwakte;
o parese evoluerend naar plegie van één of meerdere zones in het lichaam;
o coördinatieproblemen en evenwichtsproblemen door verlies aan motorische kracht in de ledematen;
o blaasproblemen die kunnen leiden tot incontinentie;
o spasticiteit;
o gangstoornissen;
o seksuele dysfunctie

116
Q

Welke mentale cognitieve stoornissen kunnen ontstaan door MS?

A

o depressie;
o geheugenstoornissen

117
Q

Waarom is de diagnose stelling van MS moeilijk?

A
  • symptomen verschillend bij alle patiënten
  • (zeker in begin) vage symptomen
  • Geen enkel diagnostisch onderzoek op zich bewijst de diagnose MS of sluit ze met zekerheid uit
118
Q

Welke onderzoeken kan men doen om de diagnose MS te stellen?

A
  • anamnese
  • MRI
  • onderzoek cerebrospinaal vocht
  • neurofysiologisch onderzoek
119
Q

Wat is het belangrijkste bij het stellen van de diagnose van MS?

A

Anamnese is het belangrijkste, verhaal van zv geeft verschillende symptomen

120
Q

Wat kan men zien op een MRI bij MS?

A
  • letsels in de witte stof in beeld brengen
  • contrastvloeistof -> actieve MS-haarden aantonen: plaatsen in witte stof waar op dat moment duidelijk ontstekingen zichtbaar zijn
  • meer gebruikt om het effect van nieuwe behandelingen op te volgen
121
Q

Wat wordt er bij MS onderzocht in het cerebrospinaal vocht?

A

door middel van een lumbaalpunctie
- hersenvocht wordt onderzocht op de aanwezigheid van ontstekingscellen en eiwitten met antistofwerking

122
Q

Wat is een neurofysiologisch onderzoek?

A
  • bepaalde zenuwen aanprikken. Aan de hand van uitgelokte reacties zal men de geleidingssnelheid van de zenuwprikkels meten
  • Bij meer dan de helft van de
    MS-patiënten toont dit onderzoek een vertraging van de prikkeloverdracht
123
Q

Welke types MS zijn er?

A
  • relaps-remitting MS (RRMS)
  • Secundair progressieve MS (SPMS)
  • primair progressieve MS (PPMS)
124
Q

Wat is RRMS?

A

= relaps-remitting MS
- meest voorkomende vorm van MS 85%
- gekenmerkt door periodes van toegenomen neurologische symptomen
- opstoten (relapses) worden gevolgd door periodes van (gedeeltelijk) herstel (remission)

125
Q

Wat is SPMS?

A

= Secundair progressieve MS
- gedeelte van de personen met RRMS evolueert na verloop van jaren naar SPMS
- achteruitgang van de neurologische functies en dus een toename van de beperkingen

126
Q

Wat is PPMS?

A

= primair progressieve MS
- verlies van neurologische functie voor vanaf het begin van de ziekte
- geen voorafgaande periodes van opstoten en herstel
- continue toename van de beperkingen

127
Q

Waaruit bestaat de behandeling van MS?

A
  • medicatie: interferon => betaferon: eerste product dat evolutie zowel klinisch als MRI-beelden beïnvloedt -> om de 2 dagen SC
    =>Avonex® 1 maal per week IM
  • vermindering van # opstoten en vermindering van restverschijnselen na opstoot
  • bij opstoot: ontsteking remmen
  • spasticiteit, coördinatiestoornissen, blaasproblemen, pijn … aan te pakken
  • multidiciplinaire behandeling
128
Q

Wat zijn de doelen van revalidatie bij MS?

A
  • maatregelen om de directe gevolgen van de ziekte te verbeteren;
  • het thuis functioneren verbeteren of in stand houden;
  • het sociaal functioneren zo goed mogelijk houden of aanpassen aan de nieuwe omstandigheden
129
Q

Wat zijn de verpleegkundige aandachtspunten bij MS?

A

adviesverlening, patiënteneducatie, ADL-ondersteuning, mictie- en defecatie-problematiek, voedings- en slikproblematiek, positionering en
mobiliteit, decubituspreventie, morele ondersteuning en contacten met andere zorgverlener

130
Q

Welke leefregels geef je mee aan patiënten met MS?

A
  • Wees voorzichtig met hoge temperaturen, vermijd heel warme baden/douches.
  • Blijf in beweging, maar wees voorzichtig met grote lichamelijke inspanningen.
  • Vermijd stress.
  • Zorg voor een gezonde voeding.
  • Vermijd infecties of verwondingen.
  • Hou rekening met een verslechtering van de ziekte na een bevalling.
  • Wees terughoudend voor chirurgie, verdoving, ruggenprik
131
Q

Wat is de ziekte van Parkinson?

A
  • langzaam progressieve neurodegeneratieve aandoening
  • veroorzaakt door afsterven van groep zenuwcellen die bewegingen controleert
  • gekenmerkt door voortschrijdende stoornis van de motoriek, die dagelijkse leven van zv grondig beïnvloedt
132
Q

Wat loopt er mis bij de ziekte van Parkinson in de hersenen?

A
  • het aantal zenuwcellen in de hersenen daalt waar dopamine gemaakt wordt -> minder dopamine beschikbaar -> evenwicht met acetylcholine verstoord -> probleem met coördinatie van bewegingen
133
Q

Wat zijn de motorische symptomen van de ziekte van Parkinson?

A

o rusttremor;
o rigiditeit: stijfheid van de spieren;
o bradykinesie: trager worden van bewegingen
o akinesie: moeite met starten van bewegingen;
o hypokinesie: verminderde beweging;
o gangstoornissen: schuifelende passen, moeite met starten (freezing) en stoppen,
voorovergebogen houding, beperkte armzwaai, instabiliteit;
o schrijfstoornissen;
o spraakstoornissen;
o slikstoornissen;
o maskergelaat:
o expressieverlies in het gezicht

134
Q

Wat zijn de niet-motorische symptomen van de ziekte van Parkinson?

A

o slaapproblemen;
o geheugenproblemen;
o apathie;
o depressie;
o angst

135
Q

Hoe wordt de diagnose van de ziekte van Parkinson gesteld?

A
  • anamnese;
  • klinisch onderzoek;
  • DAT-scan: Nucleaire hersenscan die een beeld geeft van het aantal resterende dopamine-producerende zenuwcellen in de hersenen.
  • MRI
136
Q

Uit welke pijlers bestaat de behandeling van de ziekte van Parkinson?

A

kinesitherapie, logopedie, psychologie, ergotherapie en medicatie

137
Q

Hoe werkt de medicatie bij de ziekte van Parkinson?

A

De medicatie kan het niveau van dopamine in het lichaam verhogen en het onevenwicht tussen dopamine en acetylcholine corrigeren

138
Q

Welke soorten medicatie zijn er bij de ziekte van Parkinson?

A
  • producten die de ontbrekende dopamine vervangen (bv. Sinemet®, Prolopa® …);
  • producten die de werking van dopamine nabootsen (bv. Parlodel®, Permax® …);
  • producten die de activiteit van acetylcholine regelen voor een beter evenwicht tussen dopamine en acetylcholine, maar het tekort aan dopamine niet corrigeren (bv. Artane®, Disipal®, Tremaril® …)
139
Q

Welke vorm van therapie kan gebruikt worden bij de ziekte van Parkinson?

A

Deep Brain Stimulation (DBS)

140
Q

Wat is DBS?

A

behandeling waarbij bepaalde hersengebieden gestimuleerd of beïnvloed worden met elektrische signalen om symptomen van de ziekte van Parkinson te verbeteren

141
Q

Hoe verloopt DBS?

A
  • door middel van fijne elektroden die doorheen de hersenen in een specifieke
    hersenkern worden gebracht en onder de huid verbonden zijn met een stimulator op je borst of buik (zoals een pacemaker).
  • bij ziekte van Parkinson worden de elektroden in de subthalamicus hersenkern (STN) ingebracht
142
Q

Aan welke criteria moet een patiënt met de ziekte van Parkinson voldoen voor DBS?

A
  • Grensleeftijd ± 72 jaar
  • Goede respons op Levodopa: Levodoparesponsief -> patiënt kan vlot bewegen of stappen en heeft minder last van beven. Dit zijn de “ON-momenten”. OFF-momenten zijn momenten waarop de patiënt geen medicatie heeft ingenomen en dus minder goed kan bewegen of stappen en meer last heeft van beven. Hoe groter het verschil tussen de ON- en OFF-momenten (> 30%), hoe beter de verwachtingen van DBS.
  • Goed cognitief functioneren
  • Geen belangrijke stemmingsstoornissen
143
Q

Wat zijn de verpleegkundige aandachtspunten bij de ziekte van Parkinson?

A
  • Laat de zorgvrager maar één taak tegelijk uitvoeren.
  • Geef de zorgvrager voldoende tijd om taken uit te voeren.
  • Laat de zorgvrager stoppen als iets niet lukt, neem een korte pauze en begin opnieuw.
  • Zorg dat de zorgvrager de medicatie altijd op vaste tijdstippen krijgt.
  • Zorg voor routine.
  • Zorg voor aangepaste kledij en voor goed schoeisel, om vallen te vermijden.
  • Laat de zorgvrager indien nodig aangepaste hulpmiddelen gebruiken (bv. wandelstok, looprek, aangepast bestek …)
144
Q

Wat is epilepsie?

A

= een verandering van de elektrische activiteit van de hersenen, resulterend in een aanval
- stoornis in de hersenfunctie, waardoor men tijdelijk de controle over bepaalde lichaamsfuncties kan verliezen

145
Q

Waarvan hangt de ernst van een aanval af bij epilepsie?

A
  • lokalisatie, verspreiding en de intensiteit van de elektrische veranderingen
  • aanval komt totaal onverwacht
146
Q

Waardoor ontstaan de elektrische veranderingen bij epilepsie?

A

door hersenschade of door een onbekende oorzaak. De hersencellen gaan zich overmatig ontladen, waardoor spieren ongewild samentrekken en verschijnselen zoals bewustzijnsdaling, verstijving en samentrekkingen van ledematen

147
Q

Bij wie komt epilepsie voor?

A
  • manifesteert zich meestal in kindertijd, maar kan op eender welk moment optreden Epilepsie kan iedereen treffen, ongeacht hun geslacht, afkomst, intelligentie …
  • vaker bij mensen met verstandelijke beperking
148
Q

Welke types aanvallen zijn er bij epilepsie?

A
  • Gegeneraliseerde aanval
  • Partiële aanval
  • Partieel secundair gegeneraliseerde aanval
149
Q

Wat is een gegeneraliseerde aanval?

A

= beide hersenhelften worden getroffen
- tonisch-clonische aanval: zv verliest bewustzijn en valt op grond -> verstijft, klemt kiezen op elkaar en wordt blauw in gezicht -> stuiptrekkingen Vaak urineverlies en bijt de zv op zijn tong
- absence: zvr even ‘weg van de wereld’, vaak duurt dit maar enkele seconden

150
Q

Wat is een partiële aanval?

A

= beperkte zone van de hersenschors wordt getroffen
- eenvoudige partiële aanval: zv bewust, maar krijgt bv samentrekkingen in arm of been of ruikt, hoort of ziet dingen die er niet zijn
- complexe partiële aanval: zv minder bewust -> soms automatismen zoals kauwen, slikken, ergens aan prutsen

151
Q

Wat is een partieel secundair gegeneraliseerde aanval?

A

aanvallen die beginnen in één hersenschors, maar nadien uitbreiden naar beide hersenhelften

152
Q

Welke onderzoeken worden er gedaan bij epilepsie?

A
  • EEG
  • bijkomende onderzoeken:
    • radiografie
    • CT / PET-scan en MRI-scan
153
Q

Wat is een EEG?

A

= elektro-encefalogram -> weergave van elektrische activiteiten in de hersenen
- elektroden die op het hoofd zijn geplaatst

154
Q

Wat wordt er bekeken bij radiografie bij epilepsie?

A

controle op de aanwezigheid van tumoren

155
Q

Wat wordt er bekeken bij CT-scan, PET-scan en MRI-scan bij epilepsie?

A

brengen de hersenstructuur in beeld, waardoor de beschadigde hersendelen kunnen opgespoord worden

156
Q

Waaruit bestaat de behandeling bij epilepsie?

A
  • medicamenteuze behandeling
  • operatieve behandeling
157
Q

Hoe verloopt de medicamenteuze behandeling van epilepsie?

A
  • sporadische aanvallen (1 keer per jaar) of wnr alleen ’s nachts optreden: meestal geen medicatie
  • toch medicatie: -> zv geïnformeerd en begeleid -> medicatie moet meestal levenslang genomen worden
  • Om aanvallen te voorkomen, moet de medicatie ook volgens een strak uur schema ingenomen worden
158
Q

Wat zijn voorbeelden van anti-epileptica?

A

Depakine®, Tegretol®, Diphantoïne®, Luminal®

159
Q

Wat doet men bij het operatief behandelen van epilepsie?

A

De bedoeling van de operatie is om het hersengebied dat verantwoordelijk is voor de epileptische aanvallen te verwijderen

160
Q

Wat is Amyotrofe laterale sclerose (ALS)?

A

zeldzame neurologische ziekte waarbij motorische zenuwcellen in ruggenmerg, hersenstam en motorische cortex van hersenen afsterven -> ontstaat progressief krachtsverlies en verlamming ->uiteindelijk tot dood van zv leidt

161
Q

Welke vormen van ALS zijn er?

A
  • erfelijke vorm van ALS
  • sporadische vorm van ALS
162
Q

Hoeveel komt de sporadische vorm van ALS voor?

A

dit is de meest voorkomende vorm, er wordt algemeen aangenomen dat het een multifactoriële aandoening is

163
Q

Wat zijn de symptomen van ALS?

A
  • ALS begint vaak met krampen en kleine onwillekeurige spierbewegingen, die een soort golfvormige bewegingen veroorzaken op de huid;
  • tegelijk met de krampen of later ontstaan ergens in het lichaam spierzwakte en atrofie van bepaalde spieren;
  • later breiden de spierzwakte en de atrofie zich uit
164
Q

Hoe wordt de diagnose van ALS gesteld?

A
  • start het met uiting van vage klachten bij huisarts
  • Doorverwijzing naar neuroloog noodzakelijk
  • geen onderzoek dat ALS met volledige zekerheid kan vaststellen -> uitsluiting van andere aandoeningen
  • onderzoeken (MRI-scan, EMG, CT-scan, erfelijkheidstesten, lumbaal punctie)
165
Q

Waaruit bestaat de behandeling van ALS?

A
  • medicatie: Rilutek -> verlengd leven maar enkele maanden
  • verschillende therapievormen: kinesitherapie ergotherapie en logopedie
166
Q

Wat is hemianopsie?

A

men ziet een deel van de omgeving niet of nauwelijks. Het kan dat de hele linker- of rechterkant van het gezichtsveld ontbreekt kan een kwart van gezichtsveld weg of blinde vlekken

167
Q

Waardoor wordt hemianopsie veroorzaakt?

A
  • veroorzaakt door schade aan bepaald gebied van je hersenen: gebied waar de visuele informatie wordt verwerkt
  • Mogelijke oorzaken: cerebrale ischemie, cerebrale bloeding, traumatisch hersenletsel of tumoren