Hfst 10 Persoonlijkheid Flashcards

1
Q

Dispositionele theorieën

A

Een verzamelnaam voor benaderingen van de persoonlijkheid op basis van temperament, karaktertrekken en persoonlijkheid typen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vijf factoren theorie (de big five)

A

Vijf fundamentele persoonlijkheidsdimensies

  • Open-nieuwsgierig versus gesloten-ongeïnteresseerd
  • betrouwbaar-georganiseerd versus onbetrouwbaar-chaotish
  • dominant-extravert versus ondergeschikt-introvert
  • warm-vertrouwend versus cool-achterdochtig
  • zelfverzekerd-gelijkmatig versus temperamentvol-nerveus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Psychoanalyse (Freud)

A

Freud’s persoonlijkheidstheorie en de methode die hij toepaste in de behandeling van psychische stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Freud (goedweten)

A

Freud is de grondlegger van de psycho analyse. Hij behandelde patiënten met psychische stoornissen en ontwikkelde zijn theorieën op basis van wat hij tijdens zijn behandeling tegen kwam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onbewuste

A

Het deel van de Geest waarvan een individu zich niet bewust is, maar waar zich onderdrukt de impulsen, drijfveren en conflicten bevinden die geen toegang hebben tot het bewuste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Libido (goed weten)

A

Het Freudiaanse concept van psychische energie die indivuduen aanzet tot het ervaren van sensueel genot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ID

A
  • duistere, ontoegankelijke deel van de menselijke geest
  • werkt volgens lustprincipe

Is uit op directe lustbevrediging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ego

A

Vb; je ID (lust) wilt de buurvrouw bespringen, dan zorgt je ego ervoor dat je het niet doet

  • houdt het super ego tevreden
    -Het ego bemiddeld tussen driften en de buitenwereld
    Driften zijn uit op directe bevrediging maar ego houdt rekening met de beperkingen van de realiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Super ego

A

De normen en waarden die je in de loop van jeleven hebt ontwikkeled

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Psycho seksuele stadia

A
  • orale fase
  • anale fase
  • fallische fase
  • genitale fase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

orale fase

A

Genot wordt met mond geassocieerd (zuigen,huilen,spugen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Anale fase

A

Genot komt van het stimuleren van het lichaam die een rol speelt bij de stoelgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fallische fase

A

Genot afkomstig uit “onrijpe” seksuele dingen zoals mastrubatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Genitale fase

A

Volwassen brengt rijpheid en geestelijkwelzijn aan diegenen die geluk hebben gehad de conflicten van de eerdere fases op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oepdipuscomplex (goedweten)

A

Volgens Freud grotendeels onbewuste proces waarbij jongens zich aangetrokken voelen tot hun moeder en zich identificeren met hun vader. Later verschuift de erotische aantrekkingskracht naar vrouwen van hun eigen leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Elektracomplex

A

Volgens Carl Jung de psychoseksuele competitie van een meisje en haar moeder om de liefde van haar vader. Dit conflict wordt opgelost wanneer, net zoals bij het oedipuscomplex, indetificatie plaatsvind met de ouder van hetzelfde geslacht

17
Q

Identificatie

A

Psychologische proces waarbij een individu probeer net zo doordat iemand anders, met namen zoals de ouder van het zelfde geslacht

18
Q

Fixatie

A

Stagnatie van de psychoseksuele ontwikkeling in een onvolwassen stadium

19
Q

Afweermechanisme

A

Fight or flight

20
Q

Projectieve test

A

Instrumenten waarmee we ons in beeld kunnen vormen van de persoonlijkheid van een individu. Gebaseerd op Freud’s concept van projectie.

21
Q

Rorschachtest

A

Projectieve test waarbij een respondenten moeten beschrijven wat ze in 10 inktvlekken zien

22
Q

TAT, thematische apperceptietest

A

Projectieve test waarbij je respondenten verhaaltjes moeten verzinnen bij ambigue afbeeldingen

23
Q

Zelf actualiserende persoonlijkheid

A

Gezond individu van die de basisbehoeften vervuld zijn en dat daardoor de vrijheid heeft interesse in hogere ideale zoals waarheid, rechtvaardigheid en schoonheid te ontwikkelen

24
Q

Volledig functionerende persoon (carl rogers)

A

Carl Rogers term voor de voor en zelf actualiserende individu wiens zelfbeeld positief is en congruent met de realiteit

25
Q

Maslow (kennis)

A

Behoefte in een hiërarchie, zelf actualiserende persoonlijkheid

26
Q

Rogers (goedweten)

A

Wat we waarnemen en voelen is de enige werkelijkheid. Fenomenaal veld, volledig functionerende persoon

27
Q

Fenomenaal veld (goed weten)

A

Onze psychologische realiteit, bestaat uit percepties

28
Q

Positieve psychologie (goed weten)

A

Stroming in de psychologie die zich concentreert op de wenselijke aspecten van het functioneren van de mens in plaats van op de psychopathologie

29
Q

Sociaal/observationele leren

A

Een vorm van cognitieve leren waarbij nieuwe reacties worden verworven na dat het gedrag van anderen en de gevolgen van dit gedrag zijn waargenomen

Bijvoorbeeld: Ramon ziet dat Tariq zijn broertje slaat en daarvoor wordt gestraft, leert Ramon via observatie dat slaan geen goeie strategie is

30
Q

Wederzijdse determinisme (goed weten)

A

Het proces waarbij de persoon, de situatie en de omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden bijvoorbeeld: je bent geïnteresseerd in psychologie je belangstelling (cognitie) zal er waarschijnlijk toe leiden dat je veel tijd doorbrengt aan de psychologiefaculteit (omgeving), waar je andere mensen ontmoet (sociaal gedrag) die dezelfde interesse hebben. Omdat dit een stimulerende en beloning de situatie is, zal deze activiteit je belangstelling voor psychologie versterken en je aanmoedigen om nog meer tijd met je vrienden aan de faculteit door te brengen

31
Q

locus of Control

A

De plek voor een individu de belangrijkste invloed op gebeurtenissen in zijn leven situeert: intern of extern. Bijvoorbeeld: autogordel dragen enige controle over je lot uitoefenen is intern, niet dragen omdat je geen controle denkt te hebben over de gebeurtenissen in je leven is extern

32
Q

Impliciete persoonlijkheidstheorie

A

Aanname over de persoonlijkheid die mensen, met namen niet psychologen, hanteren met het doel andere gemakkelijker te kunnen begrijpen

33
Q

Self-narrative (Levensverhaal)

A

Het verhaal dat iemand over zichzelf verteld. Levensverhalen geef je iemand een gevoel van continuïteit in samenhang in de loop van de tijd

34
Q

Fundamentele attributie fout

A

De neiging om bij het interpreteren van gedrag van anderen enerzijds een overmatige nadruk te leggen op persoonlijke karaktertrekken terwijl anderzijds de situationele invloeden worden geminimaliseerd