HF 5: blokken uit de sociologische blokkendoos Flashcards

1
Q

wat is juist over sociaal handelen?

    • Handelen dat betekenisvol betrokken is op dat van de anderen; kan gericht zijn op verleden, heden en toekomst. Kan enkel over samenwerking te gaan; strijd is niet sociaal handelen. Niet alle handelen in de publieke ruimte is sociaal handelen en ook niet-handelen kan sociaal handelen zijn
  1. Handelen dat betekenisvol betrokken is op dat van de anderen; kan enkel gericht zijn op verleden. Nier op het heden en toekomst. Hoeft niet over samenwerking te gaan; ook strijd is sociaal handelen. Niet alle handelen in de publieke ruimte is sociaal handelen en ook niet-handelen kan geen sociaal handelen zijn.
  2. Handelen dat betekenisvol betrokken is op dat van de anderen; kan gericht zijn op verleden, heden en toekomst. Hoeft niet over samenwerking te gaan; ook strijd is sociaal handelen. Niet alle handelen in de publieke ruimte is sociaal handelen en ook niet-handelen kan sociaal handelen zijn.
A

Handelen dat betekenisvol betrokken is op dat van de anderen; kan gericht zijn op verleden, heden en toekomst. Hoeft niet over samenwerking te gaan; ook strijd is sociaal handelen. Niet alle handelen in de publieke ruimte is sociaal handelen en ook niet-handelen kan sociaal handelen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de verschillende soorten sociaal handelen?

A
  • affectief sociaal handelen
  • traditioneel sociaal handelen
  • waarderationeel sociaal handelen
  • doelrationeel sociaal handelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Instinctief, zintuiglijk, emotioneel of passioneel sociaal handelen (zoals verdriet).

A

affectief/ emotioneel sociaal handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Quasi-automatisch handelen, het onbewust volgen van diepgewortelde gewoontes.

A

traditioneel sociaal handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociaal handelen dat gericht is op het systematisch verwezenlijken van weloverwogen doelstellingen, waarbij middelen in functie van de doelstelling worden gekozen en mogelijke neveneffecten worden ingeschat.

A

doelrationeel sociaal handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Handelen dat geïnspireerd is op de overtuiging dat het een intrinsieke betekenis bezit, onafhankelijk van het resultaat.

A

waarderationeel sociaal handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het sociale handelen tussen actoren, gekenmerkt door wisselwerking, anticipatie (voorspelbaarheid) en gemeenschappelijke zingeving.

A

interactiee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Grafische voorstelling van de positieve en negatieve keuzen die leden van een kleine groep ten opzichte van elkaar maken in termen van de frequentie van interactie en communicatie.

A

sociogram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het mechanisme van Goffman en de verschillende manieren om interactie te ordenen?

A
  • beleefde inattentie
  • front and back stage
  • persoonlijke ruimte afbakenen (intiem, persoonlijk, sociaal, publiek)
  • bracketing: begin en einde van de interactie
  • (on)gerichte interactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is pseudo-communicatie?

A

deelnemers kunnen aan woorden en symbolen en verschillende betekenis hechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De vaste patronen die het resultaat zijn van interactie en communicatie en die deze tevens sturen. Ze verbinden sociale posities en vormen, samen met deze posities, sociale netwerken.

A

sociale relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

onderscheid primaire en secundaire relaties?

A

primaire relaties: Relaties met anderen als ‘totale persoon’, face-to-face. Ook ‘korte relaties’ genoemd (Ricoeur).
vb. de relatie men je mama, ze bezorgt om de gehele persoon die je bent

secundaire relaties
Relaties die betrekking hebben op een duidelijk aanwijsbaar sociaal kenmerk, zoals het beroep. Spelen zich gewoonlijk, maar niet altijd af in de publieke ruimte: als koper en verkoper, ambtenaar en burger, leraar en student. Ze veronderstellen doelrationeel handelen en zijn typisch voor de moderne samenlevingen, waarin ze zich niet alleen naast de primaire relaties hebben ontwikkeld, maar dikwijls ook in de plaats ervan zijn gekomen.
vb. relaties me de prof is enkel bezorgt dat je de leerstof snapt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

onderscheid primaire en secundaire relaties?

A

primaire relaties: Relaties met anderen als ‘totale persoon’, face-to-face. Ook ‘korte relaties’ genoemd (Ricoeur).
vb. de relatie men je mama, ze bezorgt om de gehele persoon die je bent

secundaire relaties
Relaties die betrekking hebben op een duidelijk aanwijsbaar sociaal kenmerk, zoals het beroep. Spelen zich gewoonlijk, maar niet altijd af in de publieke ruimte: als koper en verkoper, ambtenaar en burger, leraar en student. Ze veronderstellen doelrationeel handelen en zijn typisch voor de moderne samenlevingen, waarin ze zich niet alleen naast de primaire relaties hebben ontwikkeld, maar dikwijls ook in de plaats ervan zijn gekomen.
vb. relaties me de prof is enkel bezorgt dat je de leerstof snapt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Relaties die betrekking hebben op een duidelijk aanwijsbaar sociaal kenmerk, zoals het beroep. Spelen zich gewoonlijk, maar niet altijd af in de publieke ruimte: als koper en verkoper, ambtenaar en burger, leraar en student. Ze veronderstellen doelrationeel handelen en zijn typisch voor de moderne samenlevingen, waarin ze zich niet alleen naast de primaire relaties hebben ontwikkeld, maar dikwijls ook in de plaats ervan zijn gekomen.

A

secundaire relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Relaties met anderen als ‘totale persoon’, face-to-face. Ook ‘korte relaties’ genoemd (Ricoeur).
vb. de relatie men je mama, ze bezorgt om de gehele persoon die je bent

A

primaire relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een plaats (‘sociaal adres’) binnen een samenlevingsverband (een groep, een vereniging, een organisatie) die verwijst naar andere plaatsen binnen die sociale ruimte. Een sociale positie bestaat onafhankelijk van de concrete actoren die de positie momenteel bezetten. Een positie maakt deel uit van een positiestel en wordt vergezeld van sociale rollen en een sociale status. Bekleding gebeurt via toewijzing (ascription) of verwerving (achievement).

A

sociale positie

17
Q

De positie wordt toegedicht door de samenleving, op basis van sociale afkomst of gender. Op basis van oneigenlijke criteria

A

toegeschreven positie/ ascription

18
Q

De positie steunt op inspanningen, competenties of verdiensten, zoals een diploma (typisch voor een meritocratische samenleving), wat niet wil zeggen dat sociale herkomst onbelangrijk is geworden.

A

verworven positie/ achievement

19
Q

sociale status

A

een hoge sociale status kan gepaard gaan met een laag sociaal aanzien. (verschil met aanzien)

Een zekere waardering bij een sociale positie door andere positiebekleders

20
Q

wanneer de verhouding tussen de diverse componenten van de globale status als onevenwichtig wordt gezien, omdat de sociale status die krachtens een welbepaalde sociale positie − de beroepspositie in de eerste plaats − wordt verkregen, te ver afstaat van de statussen krachtens andere sociale posities.
wordt als afwijkend beschouwen.

A

statusincongruentie

21
Q

wanneer de verhouding tussen de diverse componenten van de globale status als evenwichtig wordt gezien, omdat de sociale status die krachtens een welbepaalde sociale positie − de beroepspositie in de eerste plaats − wordt verkregen, gelijk staat van de statussen krachtens andere sociale posities.

A

statuscongruentie

22
Q

wanneer de verhouding tussen de diverse componenten van de globale status als evenwichtig wordt gezien, omdat de sociale status die krachtens een welbepaalde sociale positie − de beroepspositie in de eerste plaats − wordt verkregen, gelijk staat van de statussen krachtens andere sociale posities.

A

statuscongruentie

23
Q

De verwachtingen ten aanzien van het handelen dat bij een bepaalde sociale positie hoort (‘regieaanduidingen’); de verwachtingen die positiebekleders ten aanzien van elkaar hebben (voorgevormde, routinematige gedragspatronen; ‘verwachtingsverwachtingen’).

A

sociale rol

24
Q

Opvattingen over wat zal of kan gebeuren (rollen) of verwachtingen over het handelen van een positiebekleder, zodat de tegenspeler kan anticiperen (voorspelbaarheid). Daarbij verwacht men dat wat ‘hoort’ te gebeuren (de norm), ook zal gebeuren (verwachting). Het belang ervan komt tot uitdrukking in het soort en de sterkte van de sancties bij het niet-naleven ervan.

A

verwachting: rollenstel van Dahrendorf

25
Q

Gevolg van tegenstrijdige verwachtingen omtrent een rol. Er zijn interne en externe rolconflicten. Er bestaan mechanismen om aan rollenstellen de nodige stabiliteit te geven of, in voorkomend geval, om een rollenconflict op te lossen.

A

rollenconflict

26
Q

Een conflict tussen rollen die bij verschillende posities horen, omdat de verwachtingen niet samen kunnen worden gerealiseerd

A

extern conflict

27
Q

een conflict tussen de verschillende rollen die bij eenzelfde positie horen

A

intern conflict

28
Q

Uiterlijke tekenen ter herkenning van de rolspeler, voorwerpen die nodig zijn om een rol te kunnen spelen. Deze hebben, in tegenstelling tot statussymbolen, een (meestal non-verbale) communicatieve en een utilitaire functie; ze bevorderen de doorzichtigheid van het sociale leven.

A

rolatribuut

29
Q

Rolattribuut dat niet wordt gebruikt als utilitair herkenningsteken voor een positiebekleder, maar als verwijzing naar een (relatief) schaars sociaal goed dat zich achter de sociale positie bevindt, zoals: rijkdom, macht, prestige. Het is een vorm van sociale fraude, van usurpatie van rolattributen.

A

statussymbool