HF 4: de ene bril is de andere niet Flashcards

1
Q

De tweede dimensie van onze definitie van sociologie. Betreffen de geïnstitutionaliseerde opvattingen (waarden en normen, doelstellingen en verwachtingen) en focust op het patroonmatige, het gestructureerde karakter daarvan.

A

cultuurpatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

“If people define situations as real, they become real in their consequences.” Als mensen situaties als ‘werkelijk’ definiëren (percipiëren), dan worden die ook werkelijk in hun gevolgen: mensen gaan handelen naar hun definitie van die werkelijkheid. Kan leiden tot een zichzelf waarmakende voorspelling (self-fullfilling prophecy).

A

thomas theoreme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wijze waarop mensen hun omgeving ervaren. Ze is niet altijd in overeenstemming met de reële werkelijkheid, zoals die door onafhankelijke waarnemers wordt gedefinieerd. Zie ook het Thomas- theorema en de zichzelf waarmakende of vernietigende voorspelling (self-fulfilling, self-destroying prophecy).

A

beleefde werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dagelijkse, ‘alledaagse’ kennis. De spontane percepties die mensen hebben van de sociale realiteit, zonder dat ze systematisch wordt getoetst aan feiten; vaak gaat het om stereotypen, vooroordelen. Wetenschappelijke kennis onderscheidt zich van deze common sense doordat ze via een strikt gecontroleerd ‘productieproces’ tot stand komt. Zie ook het Thomas theorema.

A

common sense

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een theoretisch model voor wetenschapsbeoefening en daardoor de inspiratie voor een specifieke onderzoekstraditie. Bestaat uit een specifieke combinatie van uitgangspunten van waaruit naar de (sociale) werkelijkheid wordt gekeken en komt tot uitdrukking in een eigen conceptueel raamwerk en in voorschriften van methodologische en onderzoekstechnische aard. Er zijn vier grote klassieke paradigma’s in de sociologie: het symbolisch interactionisme, de ruiltheorie, het structuurfunctionalisme en de conflicttheorie. Het paradigma bepaalt wat wordt bestudeerd, welke de onderzoeksvragen zijn, hoe die vragen worden geformuleerd en volgens welke regels de antwoorden worden geïnterpreteerd.

A

paradigma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het veld tussen het microniveau (de relatie, de peergroup, het gezin) en het macroniveau van de samenleving. Het betreft de intermediaire sociale en culturele organisaties die politieke doeleinden nastreven zonder (in theorie) ook een politieke partij te zijn en diverse drukkingsgroepen. Het kan de rol aannemen van bemiddelaar tussen individu en overheid en een buffer vormen tegen een overmaat aan staatsmacht. De term werd door de Tocqueville gesmeed

A

civil society

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Theorie die het hele sociale gebeuren probeert te verklaren. Een ‘grand theory’ was het levensproject van Marx, Parsons, Luhmann en Coleman; zo bouwde Marx een theorie op over het ontstaan, de werking en de toekomst van het kapitalisme. Maar de samenleving is zo complex en de relevante variabelen zijn zo talrijk, dat dit een moeilijk haalbare kaart is.

A

grand theory

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een ‘theorie met beperkte reikwijdte’. Een empirisch toetsbaar geheel van abstracte concepten en uitspraken, te situeren tussen de louter empirische beschrijving van sociale verschijnselen en de alomvattende theorieën van het sociale (grand theories).

A

middle-rangetheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eerste naamgeving voor wat hij nadien sociologie noemde. De hypothese dat maatschappelijke verschijnselen kunnen waargenomen en geordend worden en dat uit die waarnemingen algemene wetten kunnen worden geformuleerd, zoals binnen de exacte wetenschappen. Doelstelling: “Savoir pour prévoir afin de pouvoir”.

A

sociale fysica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De idee dat men, om maatschappelijke verschijnselen te begrijpen, rekening moet houden met de betekenis (‘Sinn’) van het sociaal handelen, dat is met de ideeën, opvattingen, motieven en doelstellingen die mensen tot handelen aanzetten.

A

verstehen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een hypothese wordt aanvaard zolang niet is bewezen dat ze in tegenspraak is met de verzamelde feiten. Minder sterke toets dan verifiëren.

A

falsifiëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een onderzoekcyclus die start met het formuleren van een of meerdere hypothesen: empirisch toetsbare veronderstellingen in de vorm van ‘als…, dan…’ die logisch afgeleid werden uit een theorie. In de mate dat ze, na toetsing aan de werkelijkheid, niet worden gefalsifieerd, zullen ze bijdragen tot de verdere ontwikkeling van die theorie. Impliceert de continue wisselwerking tussen theorie en empirie.

A

empirische cyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly