Het lichaam Flashcards
1
Q
Body - bodies
A
Het lichaam - de lichamen
2
Q
Head - heads
A
Het hoofd - de hoofden
3
Q
Hair
A
Het haar
4
Q
Face - faces
A
Het gezicht - de gezichten
5
Q
Ear - ears
A
Het oor - de oren
6
Q
Eye - eyes
A
Het oog - de ogen
7
Q
Nose - noses
A
De neus - de neuzen
8
Q
Cheek - cheeks
A
De wang - de wangen
9
Q
Mouth - mouths
A
De mond - de monden
10
Q
Lip - lips
A
De lip - de lippen
11
Q
Tongue
A
De tong - de tongen
12
Q
Tooth - teeth
A
De tand - de tanden
13
Q
Neck
A
De nek - de hals
14
Q
Throat - throats
A
De keel - de kelen
15
Q
Breast/chest
A
De borst - de borsten