Het eten Flashcards
1
Q
zajtrk, kosilo, večerja
A
het ontbijt, de lunch (het middageten), het avondeten (het diner)
2
Q
zelenjava
A
groente
3
Q
sadje
A
het fruit
4
Q
het brood, het broodje, boterham
A
kruh, žemlja (sendvič), toast/rezina kruha
5
Q
“obloge” za kruh
A
het broodbeleg
6
Q
putr, margarina
A
boter, margarine, halvarine :)
7
Q
kaas, worst, ham
A
sir, klobasa, šunka
8
Q
arašidovo maslo
A
pindakaas
9
Q
med
A
honing
10
Q
het ei (eieren)
A
jajca
11
Q
ovseni kosmiči
A
havervlokken
12
Q
juha
A
soep (rundersoep, groentesoep: erwtensoep, tomatensoep…)
13
Q
vla, yoghurt, pudding, het ijs
A
mlečni izdelki:)
14
Q
taart (met slagroom), het gebak
A
pica, pecivo
15
Q
meso, mleto meso, omaka
A
het vlees, het gehakt, jus/saus