1.B 1, 2, 3, 4 Flashcards
1
Q
ime mi je… pišem se…
A
mijn naam is… mijn achternaam is…
2
Q
Kako se to črkuje? Ali lahko to črkuješ/te?
A
Hoe spel je dat? Kun je dat spellen? /Kunt u…
3
Q
69
A
negenenzestig
4
Q
85
A
vijfentachtig
5
Q
200
A
twee honderd
6
Q
550
A
vijfhonderdvijftig
7
Q
3400
A
drieduizendvierhonderd
8
Q
41
A
eenenveertig
9
Q
(Koliko je) 12 + 15 = 27
A
(Hoeveel is) twaalf plus vijftien is zevenentwintig
10
Q
Kakšen je tvoj naslov? Kje živiš?
A
Wat is je adres? Waar woon je?
11
Q
Kakšno telefonsko št. imate? /mobilno št.
A
Wat is uw telefoonnummer? /mobiele nummer
12
Q
Na kateri hišni št. živite?
A
Op welk huisnummer woont u?
13
Q
Kdaj si se rodil?
A
Wat is je geboortedatum?
14
Q
Katerega leta si rojen?
A
In welk jaar ben je geboren?
15
Q
Koliko si star?
A
Hoe oud ben je? Wat is je leeftijd?